ECLI:NL:GHAMS:2014:5830

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
200.140.496/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor ondeugdelijke revisie van een Porsche turbo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin zij een schadevergoeding vorderden van de geïntimeerde wegens een ondeugdelijke revisie van de turbo van hun Porsche 944 uit 1989. De appellanten hebben de turbo in november 2009 ter revisie aangeboden aan de geïntimeerde, die hiervoor € 458,15 in rekening heeft gebracht. Na de revisie constateerden de appellanten motorische mankementen aan de auto, wat leidde tot een expertise door een extern bureau. Dit bureau concludeerde dat de revisie niet deugdelijk was uitgevoerd, omdat een bevestigingsmoer niet goed was vastgezet, wat schade aan de turbo had veroorzaakt. De appellanten vorderden in eerste aanleg een schadevergoeding van € 9.205,35, maar de kantonrechter wees deze vordering af, onder meer omdat de conclusies van het expertise rapport niet houdbaar werden geacht.

In hoger beroep hebben de appellanten hun grieven ingediend, waarbij zij betoogden dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de schade aan de turbo was ontstaan door ondeskundig gebruik van de auto. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter waren vastgesteld en heeft de argumenten van de appellanten en de geïntimeerde tegen elkaar afgewogen. Het hof oordeelde dat de appellanten onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun stelling dat de revisie ondeugdelijk was uitgevoerd. De grieven van de appellanten faalden, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij de appellanten in de kosten van het geding in hoger beroep werden veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.140.496/01
zaak-/rolnummer rechtbank : 598285 CV EXPL 13 - 4027
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 december 2014
inzake

1.[appellant sub 1] en

2
[appellant sub 2],
beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. B.F. Eblé te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.D. Hofman te Amersfoort.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 27 november 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, afdeling privaatrecht, sectie kanton, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 11 september 2013, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met productie;
- memorie van antwoord, met productie;
- akte indiening producties alsmede vermeerdering van eis.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 24 oktober 2014 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en
- uitvoerbaar bij voorraad - alsnog [geïntimeerde] zal veroordelen aan hen de in eerste aanleg gevorderde schadevergoeding te betalen, alsmede - bij wege van vermeerdering van eis - de kosten van het tweede deskundigenrapport ad € 601,98, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met
- uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding (het hof begrijpt:) in hoger beroep.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje “De feiten” onder a tot en met k de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [appellanten] zijn in het bezit van een Porsche 944 uit 1989 (hierna: de auto). De turbo daarvan is kapot gegaan. Medio november 2009 hebben zij de turbo ter revisie aangeboden aan [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft de revisie verricht en hiervoor € 458,15 gefactureerd. Na de revisie door [geïntimeerde] hebben [appellanten] de turbo weer in de auto laten plaatsen door garage RFF (Race For Fun) uit Aalsmeer.
(ii) Na enkele maanden constateerden [appellanten] motorische mankementen aan de auto. Deze mankementen zijn onderzocht door BS Autotuning te Reeuwijk, die heeft geconstateerd dat de turbo weer kapot was gegaan.
(iii) Op 24 mei 2011 hebben [appellanten] het expertisebureau [X] (hierna: [X]) ingeschakeld om de oorzaak van de mankementen en de hoogte van de schade vast te stellen. [X] heeft daarover een rapport, gedateerd 12 januari 2012, opgesteld. Dit houdt onder meer het volgende in:
“(…) is de conclusie dat er een vreemd voorwerp in de turbo is gekomen, waardoor het turbinewiel is afgeremd terwijl de turbo-as is doorgedraaid. Gezien het feit dat het draagvlak van de bevestigingsmoer op het turbinewiel geen sleepsporen vertoont is het aannemelijk dat deze bevestigingsmoer, doordat deze niet of onvoldoende heeft vastgezeten, is losgelopen met schade (…) tot gevolg.
(…)
De revisie van de turbo is niet deugdelijk uitgevoerd daar de bevestigingsmoer van het turbinewiel niet/onvoldoende is vastgezet met als gevolg dat deze is afgelopen en genoemde schade aan de turbo heeft veroorzaakt.
(…)
De totale schade wordt door garage RFF in Aalsmeer geraamd op € 4.447,00 (excl. BTW).
(iv) Na een discussie tussen partijen heeft [geïntimeerde] bij brief van 23 april 2012 aan [appellanten] voorgesteld het geschil op te lossen, waarbij onderdeel van het voorstel was de turbo te laten vervangen door de firma APP in Weesp, een specialist op het gebied van Porsche. Bij brief van 2 mei 2012 van de gemachtigde van [appellanten] hebben zij dit voorstel geaccepteerd.
( v) In juni 2012 heeft de firma APP aan [geïntimeerde] meegedeeld dat er onderdelen in en aan de auto zaten die er vanuit de fabriek niet op behoorden te zitten en dat de auto was voorzien van een vals chassisnummer. Zij heeft daarop haar werkzaamheden gestaakt. [geïntimeerde] heeft vervolgens haar medewerking aan de oplossing van het geschil, zoals in de voormelde brief van 23 april 2012 verwoord, ingetrokken.
(vi) [appellanten] hebben de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) ingeschakeld om de identiteit van de auto te laten vaststellen. De RDW is tot de conclusie gekomen dat die niet is vast te stellen. Zij heeft besloten geen kentekenbewijs voor de auto aan [appellanten] te verschaffen.
(vii) De gemachtigde van [appellanten] heeft bij brief van 14 november 2012 aan [geïntimeerde] laten weten:
“ (…)
Zoals bekend is er door APP ontdekt dat de auto een onjuist chassisnummer had en hiervoor is de auto onderzocht door het RDW. De identiteit van de auto is niet vast komen te staan, waardoor deze geen kenteken meer heeft en derhalve niet meer op de openbare weg mag rijden.
(…)
(…) Het blijft een feit dat de revisie niet deugdelijk is uitgevoerd, dat hierdoor schade is ontstaan en dat door u een derde is ingeschakeld die deze schade weg zou gaan nemen.
(…)
Dit traject wenst cliënt wederom in te gaan , daar hij de auto momenteel weer in bezit heeft en daarmee houder is van het voertuig. Vervolgens kan APP alsnog de werkzaamheden uitvoeren die destijds zijn overeengekomen en komt deze slepende kwestie daarmee tot een einde.
Ik verzoek u dan ook met APP in contact te treden en binnen 14 dagen na heden aan te geven wanneer cliënt de auto aan kan bieden bij deze firma, zodat de herstelwerkzaamheden alsnog kunnen worden uitgevoerd.
Indien u weigert mee te werken aan herstel zal cliënt deze werkzaamheden door een derde laten uitvoeren en de kosten die hiermee gepaard gaan integraal op u verhalen.
(…)”
(viii) [geïntimeerde] heeft daarop per brief van 19 november 2012 aan de gemachtigde onder meer laten weten:
“Zoals reeds eerder vermeld klopt er niets van het expertise rapport wat is opgesteld en is er aan deze auto gesleuteld door ondeskundige monteurs.
Wij zijn er klaar mee, wij gaan niet meer reageren op uw brieven (…).”
(ix) De gemachtigde van [appellanten] heeft bij brief van 31 januari 2013 [geïntimeerde] gesommeerd de totale schade, inclusief gevolgschade, ad € 9.205,32, binnen veertien dagen te vergoeden, bij gebreke waarvan zij stelt dat [geïntimeerde] dan in verzuim is en [appellanten] tevens aanspraak maken op vergoeding van de wettelijk rente vanaf datum verzuim, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
( x) [geïntimeerde] heeft aan die sommatie geen gevolg gegeven.
3.2.
In eerste aanleg hebben [appellanten] gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van de hoofdsom van € 9.205,35, vermeerderd met € 696,15 aan expertisekosten, alsmede de wettelijk rente vanaf 15 februari 2013, buitengerechtelijke incassokosten ad € 835,- en proceskosten. Zij legden (en leggen) aan hun vordering ten grondslag dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst tot revisie van de turbo van de auto. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, daartoe in de kern overwegend dat de conclusies uit het rapport van [X] geen stand houden en dat het verweer van [geïntimeerde], dat de schade aan de turbo is ontstaan doordat met een ondeskundig opgevoerde auto is gereden, slaagt. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met hun grieven op.
3.3
[geïntimeerde] heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis door [appellanten] bij de hiervoor onder 1 genoemde akte. Dit bezwaar is gegrond. De aan de oorspronkelijk eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van zijn eis is in hoger beroep beperkt in die zin dat hij in beginsel zijn eis slechts kan veranderen of vermeerderen niet later dan in zijn memorie van grieven of van antwoord. Waarom dat beginsel in dit geval niet zou gelden hebben [appellanten] niet aangevoerd. De vermeerdering van eis zal dan ook buiten beschouwing blijven.
3.4.1
Grief 1richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat zonder technische kennis aan de auto is geknutseld, dat er een tuningkastje is geplaatst om het motorvermogen te manipuleren, dat er doe-het-zelf kabels zijn gebruikt en dat [X] van een en ander niet op de hoogte was gesteld. [appellanten] betogen dat het bedoelde tuningkastje een origineel Porsche onderdeel is, hetgeen volgens hen wordt bevestigd door een door hen in hoger beroep ingebracht rapport van Porsche Nederland (voor zover het hof kan beoordelen betreft dit geen rapport maar een e-mail met bijlagen van [Y] van Porschecentrum Amsterdam van 29 oktober 2013 gericht aan geïntimeerde sub 2, zie productie 4 HB). Voor zover het gaat om de lambda sonde in de uitlaat merken zij op dat deze alleen is bestemd om het benzinegebruik te verminderen, maar op geen enkele wijze het motorvermogen beïnvloedt. De conclusie van de kantonrechter dat het heel wel mogelijk is dat de moer van het turbinewiel is losgeraakt omdat te hard met de auto is gereden (hetgeen door ondeskundig opvoeren mogelijk is gemaakt) is volgens hen dan ook onjuist.
3.4.2
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop wordt hieronder nader ingegaan. Een en ander leidt tot de volgende beoordeling.
3.4.3
[appellanten] betogen dat de revisie van de turbo ondeugdelijk door [geïntimeerde] is uitgevoerd, nu een bevestigingsmoer is losgekomen. Echter, [appellanten] hebben zelf gesteld (zie inleidende dagvaarding sub 2) dat eerst enkele maanden na de revisie door hen motorische mankementen werden vastgesteld. Dat maakt dat tenminste vraagtekens kunnen worden geplaatst bij hun stelling dat [geïntimeerde] de revisie van de turbo ondeugdelijk hebben uitgevoerd.
3.4.4
[appellanten] stellen voorts dat het tuningkastje een origineel Porsche onderdeel is. [geïntimeerde] betoogt echter dat dit niet een origineel aangebracht onderdeel betreft, maar een achteraf gemonteerd accessoire, waarmee manipulatie van het motormanagementsysteem mogelijk is. Zij wijzen erop dat ook in het als productie 1HB overgelegde Deka-rapport staat dat het hier om een achteraf gemonteerd onderdeel gaat. [geïntimeerde] wijzen er voorts op dat in dit rapport eveneens te lezen valt dat de op de motor gemonteerde ontsteking niet van een fabrieksorigineel type is en dat (een deel van) de bedrading niet origineel is. [X] mag dan concluderen dat er geen verband is tussen deze onderdelen en de schade, het hof is van oordeel dat een en ander de juistheid van de stelling van [geïntimeerde] dat er niet-originele onderdelen in/aan de auto zijn aangebracht ondersteunt.
3.4.5
[geïntimeerde] heeft de door [appellanten] ingebrachte rapporten van [X] voorts op diverse onderdelen betwist. Terecht voert [geïntimeerde] daarbij aan dat [X] geen andere oorzaken van de ontstane schade heeft onderzocht dan het loskomen van de bevestigingsmoer. Zo is bijvoorbeeld niet onderzocht of er mogelijk te hard met de auto is gereden. Wanneer voorts in aanmerking wordt genomen dat [X] in het onderzoek waarop haar bij inleidende dagvaarding overgelegde rapport is gebaseerd het in de auto gemonteerde tuningkastje over het hoofd heeft gezien, geen melding maakt van de omstandigheid dat de auto kennelijk is omgekat en - zoals [geïntimeerde] onweersproken heeft gesteld - de termen ‘turbinewiel’ en ‘compressorwiel’ verwart, moet de conclusie zijn dat aan de rapporten van [X] met betrekking tot de oorzaak van de schade aan de turbo in dit verband geen doorslaggevende betekenis kan toekomen. Daar komt nog bij dat [X] als partijdeskundige heeft te gelden.
3.4.6.
Volgens [appellanten] blijkt uit de voornoemde door [Y] van Porschecentrum Amsterdam aan geïntimeerde sub 2 verzonden e-mail dat de desbetreffende in de auto aangetroffen onderdelen inderdaad van een Porsche 944 Turbo/Turbo S zijn. Volgens hen zou daarmee vaststaan dat deze onderdelen vanaf de fabriek al in de Porsche waren gemonteerd. Deze conclusie kan echter - nog daargelaten hetgeen hiervoor onder 3.4.4 al werd overwogen - niet worden getrokken omdat niet is uitgesloten dat de betreffende onderdelen achteraf zijn gemonteerd. Bovendien is, zoals de RDW heeft geconstateerd, de ware identiteit van de auto niet vast te stellen. Dat die ware identiteit een andere dan een Porsche Turbo is (een “gewone” Porsche), waarvan geïntimeerde sub 2 aanvankelijk - naar hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard - ook is uitgegaan, valt op basis van de gedingstukken dan ook zeker niet uit te sluiten. In een dergelijk geval zijn de desbetreffende onderdelen in elk geval niet vanaf de fabriek in de Porsche gemonteerd, althans kan dat niet uit meergenoemde e-mail worden opgemaakt.
3.4.7
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de stellingen van [appellanten] onvoldoende onderbouwd zijn. Zij kunnen de door [appellanten] getrokken conclusie dat [geïntimeerde] de revisie van de turbo ondeugdelijk heeft uitgevoerd en is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst tot revisie van de turbo niet dragen. De grief faalt daarom.
3.5
Dit betekent dat ook
grief 2, die betrekking heeft op de proceskosten, dat lot moet delen.
3.6
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [geïntimeerde] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 683,- aan verschotten en € 1.893,- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, M.A. Goslings en J.C. Toorman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 december 2014.