ECLI:NL:GHAMS:2014:5751

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 december 2014
Publicatiedatum
5 januari 2015
Zaaknummer
23-001024-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging zware mishandeling met bespreking bewijsverweer en beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van poging tot zware mishandeling, gepleegd op 7 juli 2013 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, waarbij de verdachte en zijn mededader het slachtoffer meermalen hebben geslagen en geschopt terwijl hij op de grond lag. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar het hof kwam tot een andere bewezenverklaring.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 december 2014 werd het bewijsverweer van de raadsvrouw van de verdachte besproken. Zij voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op het in vereniging plegen van geweld. Het hof oordeelde echter dat uit camerabeelden en getuigenverklaringen bleek dat de verdachte zich provocerend had gedragen en dat de confrontatie met het slachtoffer voorzienbaar was. Het hof verwierp het verweer en achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Het hof overwoog dat de verdachte niet kon slagen in zijn beroep op noodweer, omdat zijn reactie op de aanvankelijke aanval van het slachtoffer niet proportioneel was. De verdachte had de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreden. Het hof legde een gevangenisstraf van 33 dagen op, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 700,00. Het hof benadrukte de ernst van het geweld en de impact op de samenleving, vooral gezien de locatie en het tijdstip van het delict.

Uitspraak

parketnummer: 23-001024-14
datum uitspraak: 31 december 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2014 in de strafzaak onder de parketnummers
13-702427-13 en 13-063380-10 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 december 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 07 juli 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet naar voornoemde [slachtoffer] is toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens) voornoemde [slachtoffer] éénmaal of meermalen in/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval tegen het lichaam, heeft/hebben gestompt en/of geslagen, terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag en/of voornoemde [slachtoffer] éénmaal of meermalen tegen het/de be(e)n(en) en/of het hoofd, in elk geval tegen het lichaam, heeft/hebben geschopt en/of getrapt, terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag;
subsidiair:
hij op of omstreeks 07 juli 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Nieuwendijk, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het éénmaal of meermalen slaan en/of stompen in/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer], terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag en/of uit het éénmaal of meermalen schoppen en/of trappen tegen het/de be(e)n(en) en/of het hoofd, in elk geval tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer], terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 07 juli 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het éénmaal of meermalen slaan en/of stompen in/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer], terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag en/of uit het éénmaal of meermalen schoppen en/of trappen tegen het/de be(e)n(en) en/of het hoofd, in elk geval tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer], terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bespreking van een bewijsverweer

Door de raadsvrouw is aangevoerd dat er onvoldoende concreet belastend bewijs is ten aanzien van de verdachte, nu de verdachte geen opzet had op het in vereniging plegen van geweld.
Uit de stukken van het dossier, het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en de door het hof bekeken camerabeelden volgt dat verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] zich enige tijd in de nabijheid van aangever [slachtoffer], die met twee vriendinnen op een terrasje zat, hebben opgehouden. Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte [verdachte] hem drugs wilde verkopen, Op de beelden is te zien dat [verdachte] en [slachtoffer] iets tegen elkaar zeggen. Aangever [slachtoffer] heeft verder verklaard dat hij van deze toenaderingspogingen niet was gediend en heeft dit ook duidelijk kenbaar gemaakt. Verdachten zijn niet doorgelopen, maar bleven zich ophouden in de directe omgeving van [slachtoffer]. In die zin heeft met name verdachte [verdachte] zich provocerend gedragen en was het voorzienbaar dat het tot een confrontatie met [slachtoffer] zou komen. Enkele omstanders proberen beiden nog uit elkaar te houden. Vervolgens heeft [slachtoffer] verdachte [verdachte] als eerste een vuistslag in het gezicht gegeven. Daarna is de situatie geëscaleerd en heeft verdachte [medeverdachte] zich in het gevecht gemengd.
Aangever [slachtoffer] heeft op een gegeven moment, buiten zicht van de camera, op de grond gelegen. Hierbij is door getuige [getuige] gezien dat beide verdachten de man die op de grond lag tegen het hoofd hebben geschopt (dossierpagina 19).Op de camerabeelden is het bovenlichaam van verdachte [medeverdachte] te zien. [medeverdachte] heeft toen meerdere trappende bewegingen richting het lichaam van [slachtoffer] gemaakt. Aangever [slachtoffer] heeft zich tijdens het gebeuren niet geheel onbetuigd gelaten en heeft niet de hele tijd weerloos op de grond gelegen. Hij heeft immers kans gezien aan de haren van [verdachte] te trekken, waardoor deze naar een hoek werd gesleept.
De verdachte heeft door zijn handelen, het slaan van het slachtoffer en het schoppen tegen het hoofd van het slachtoffer, toen het slachtoffer op de grond lag, terwijl zijn mededader het slachtoffer ook schopte en sloeg, de opzet gehad op zware mishandeling. Het verweer dat er geen sprake is van medeplegen wordt op grond van het voorgaande verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 juli 2013 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet naar voornoemde [slachtoffer] is toegegaan waarna hij, verdachte en zijn mededader vervolgens voornoemde [slachtoffer] meermalen in/tegen het gezicht/hoofd heeft/hebben gestompt en/of geslagen en terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag voornoemde [slachtoffer] meermalen tegen de be(e)n(en) en het hoofd, heeft/hebben geschopt.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsvrouw van de verdachte heeft -zakelijk weergegeven- het volgende betoogd. De verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit noodweer-noodweerexces. De verdachte kan wat betreft het slaan door hem een geslaagd beroep doen op noodweer althans noodweerexces. Zijn slaan was een reactie op de uithaal van de aangever.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een succesvol beroep op noodweer is vereist, dat sprake is van (dreiging met) een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het (eigen of eens anders) lijf, eerbaarheid of goed. Voorts dient de wijze van verdediging noodzakelijk en geboden te zijn.
Uitgaande van de gang van zaken zoals hiervoor weergegeven acht het hof aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte [verdachte]
door aangever, doordat aangever de verdachte tegen zijn hoofd sloeg. Dat de verdachte en de medeverdachte zich voortdurend in zijn omgeving ophielden en zich irritant gedroegen richting aangever is nog geen rechtvaardiging voor zijn klap in het gezicht van verdachte [verdachte].
Vervolgens echter rende aangever onmiddellijk weg en zijn verdachte en zijn medeverdachte beiden achter hem aangerend om verhaal te halen. De handelingen van verdachte, bestaande uit het geven van meerdere schoppen tegen het lichaam van aangever en de handelingen van medeverdachte, bestaande
uit het meerdere malen slaan en schoppen van aangever, vallen niet onder een geboden en noodzakelijke verdediging en stonden evenmin in een redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding van [slachtoffer]. Die handelingen leveren dus een strafbaar feit op. Daarbij overweegt het hof dat niet blijkt dat de verdachte andere middelen heeft benut, laat staan overwogen, om te bewerkstelligen dat hij uit de buurt van [slachtoffer] zou komen.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht door zich irritant in de nabije omgeving van [slachtoffer] op te houden die daar niet van was gediend. Verdachte en zijn medeverdachte hebben derhalve de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden waardoor het beroep op noodweer dient te worden verworpen.
Het hof is van oordeel dat er evenmin sprake is van noodweerexces. Op de beelden is duidelijk te zien dat de verdachte zich irritant gedraagt en dat de verdachte en de medeverdachte geagiteerd zijn nadat de verdachte één klap heeft gekregen, maar daaruit valt, naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden, niet op te maken dat er, zo er al sprake was van een hevige gemoedsbeweging een oorzakelijk verband is tussen de hevige gemoedsbeweging, de aanranding en de overschrijding van proportionaliteit en de subsidiariteit.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Voor wat betreft het gevoerde noodweer(exces)verweer verwijst het of naar hetgeen hiervoor onder strafbaarheid van het feit heeft overwogen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 75 dagen hechtenis, naast tot gevangenisstraf voor de duur van 33 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk
met een proeftijd van twee jaren, onder oplegging van bijzondere voorwaarden en onder toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 700 euro, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met dien verstande dat het feit als zwaar lichamelijk dient te worden gekwalificeerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan poging zware mishandeling tegen [slachtoffer] waarbij fors geweld is gebruikt. Dit grove geweld, waarbij het slachtoffer ernstig verwond had kunnen raken, rekent het hof de verdachte toe. Dergelijk geweld versterkt de reeds in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid. Daarnaast vond het voorval in de avond plaats, midden in het uitgaansgebied waar gewoonlijk veel publiek is. Hiermee worden de in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid versterkt. Door dit handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft dit letsel en pijn ondervonden.
Het hof heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met het feit dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 december 2014 reeds eerder ter zake van mishandeling is veroordeeld. Voorts heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsrapport van
11 februari 2014.
Het hof acht het passend om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen en daarnaast een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het voorwaardelijk gedeelte van deze straf strekt er mede toe de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten en toezicht door de reclassering mogelijk te maken.
Het hof acht, hoewel zij tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank komt , alles afwegende, evenals de rechtbank een gevangenisstraf, naast een taakstraf, van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.172,90. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 700,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Dit betreft de immateriële schade ten bedrag van € 350,00 en de materiele schade, bestaande uit het eigen risico van de zorgverzekering ten bedrage van € 350,00.
Voor het overige (de kosten van het rijexamen en de kosten van mantelzorg) is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 19 juli 2012 opgelegde voorwaardelijke geldboete €300 subsidiair 6 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
33 (drieëndertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd volgens afspraak te melden bij Inforsa Reclassering op de Flierbosdreef te Amsterdam, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 700,00 (zevenhonderd euro) bestaande uit € 350,00 (driehonderdvijftig euro) materiële schade en € 350,00 (driehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 700,00 (zevenhonderd euro) bestaande uit € 350,00 (driehonderdvijftig euro) materiële schade en € 350,00 (driehonderdvijftig euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 19 juli 2012, parketnummer 13-063380-10, te weten van:
een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. J.A.M. de Wit en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 december 2014.
Mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. M. Iedema zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]