ECLI:NL:GHAMS:2014:5731

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
5 januari 2015
Zaaknummer
14/00061
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake forensenbelasting en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2010, opgelegd aan belanghebbende, die eigenaar is van een gemeubileerde recreatiewoning. De heffingsambtenaar had de aanslag opgelegd op basis van het feit dat belanghebbende meer dan 90 dagen in de woning verbleef. Belanghebbende betwistte de aanslag en voerde aan dat hij op basis van eerdere communicatie van de gemeente redelijkerwijs mocht aannemen dat hij niet belastingplichtig was, omdat hij in 2010 minder dan 90 dagen in de woning verbleef. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar het Hof oordeelde anders. Het Hof stelde vast dat de heffingsambtenaar in een eerdere brief had aangegeven dat de aanslag voor het jaar 2006 ten onrechte was opgelegd, en dat deze standpuntbepaling ook van toepassing was op latere jaren. Het Hof oordeelde dat belanghebbende erop mocht vertrouwen dat hij niet belastingplichtig was voor de forensenbelasting, omdat hij minder dan 90 dagen in de woning verbleef. Daarom vernietigde het Hof de uitspraak van de rechtbank en de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 14/00061
30 oktober 2014
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. drs. H. Aydemir (Schellart Advocaten) te Utrecht,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk ALK 13/861 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen,de heffingsambtenaar.
gemachtigde: mr. R.H. Wiegeraad (Wiegeraad De Cloe) te Vleuten.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 15 augustus 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag forensenbelasting opgelegd ten bedrage van € 704 (hierna ook: de aanslag).
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 29 maart 2013, de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 17 december 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 24 januari 2014. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt in die uitspraak aangeduid als ‘eiser’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.
“1.1 Eiser is eigenaar van de gemeubileerde recreatiewoning [adres] (hierna: de woning). De woning is gelegen op het [park]. Eiser heeft zijn hoofdverblijf in [Z].
1.2
Eiser verhuurt de woning sinds 6 september 2005. Hij is daartoe een beheer- en verhuurovereenkomst aangegaan met [park] B.V. als beheerder en met [A B.V.] (hierna: [A B.V.]) als verhuurbemiddelaar. Deze overeenkomst is getekend op 6 september 2005. De overeenkomst is gesloten voor onbepaalde tijd.
1.3
In de overeenkomst is met betrekking tot de verhuur, voor zover hier van belang, het volgende bepaald.
VERHUUR
Artikel 6. Keuze uit overeenkomsten
Eigenaar van een chalet kan kiezen uit drie overeenkomsten, te weten:
- Verhuurbemiddelingsovereenkomst zonder eigen gebruik
- Verhuurbemiddelingsovereenkomst met eigen gebruik
- Volledig eigen gebruik
Verhuurbemiddelingsovereenkomst zonder eigen gebruik
Hierbij kiest Eigenaar ervoor het chalet gedurende het hele jaar te bestemmen voor de verhuur aan derden via Verhuurbemiddelaar.
Verhuurbemiddelingsovereenkomst met eigen gebruik
Hierbij kiest Eigenaar voor de combinatie van eigen gebruik en verhuur aan derden, waarbij het chalet via Verhuurbemiddelaar wordt verhuurd.
Volledig eigen gebruik
Hierbij kiest Eigenaar ervoor het chalet niet aan derden te verhuren. Hij zal de gebruikers erop wijzen dat zij zich bij aankomst bij de receptie dienen te laten inschrijven, waartegenover Beheerder zich verbindt:
(…)
Zoals breder is omschreven in de eerder gemelde Algemene Akte is het Eigenaar niet toegestaan het chalet commercieel te verhuren buiten Verhuurbemiddelaar om.
1.4
Verder heeft eiser informatie van [A B.V.] overgelegd over het reserveren voor eigen gebruik. Hierin is het volgende opgenomen.
Eigen gebruik reserveren en annuleren
Bij een overeenkomst waarbij eigen gebruik is toegestaan, kunt u de perioden waarin u zelf over uw recreatieobject wilt beschikken kenbaar maken aan de afdeling Verhuuradministratie. Alle perioden die u opneemt, moeten overeenkomen met de perioden die staan aangegeven in de brochure of op de nettoprijs. U dient altijd een reservering te maken indien u in uw recreatieobject wilt verblijven. U kunt zelf uw boeking vastleggen middels de persoonlijke eigenarenwebsite. Indien dit niet lukt kunt u contact opnemen met de afdeling Verhuuradministratie. Dit kan telefonisch, per email of per fax.
Indien u via uw persoonlijke eigenarenwebsite boekt, ontvangt u vrijwel direct na het maken van de boeking een voorlopige boekingsbevestiging. Vervolgens controleert de afdeling Verhuuradministratie de gemaakte boeking op juistheid. Hierna ontvangt u een definitieve bevestiging per email. Wij raden u aan deze bevestiging mee te nemen. Wanneer u een eigen gebruiksperiode/periode voor onderhoud wilt laten vervallen, dient u dit schriftelijk aan ons kenbaar te maken, dit kan uiteraard per e-mail.
[1.5] In de door eiser ondertekende beheer- en verhuurovereenkomst zijn de opties “verhuurbemiddelingsovereenkomst zonder eigen gebruik” en “volledig eigen gebruik” doorgestreept. In het jaar 2010 heeft eiser de woning gedurende 45 dagen zelf gebruikt. De woning is gedurende 226 dagen verhuurd.”
2.1.2.
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat het Hof ook van die feiten uit. Het voegt daar nog de volgende feiten aan toe.
2.2.
Belanghebbende heeft de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag forensenbelasting over het jaar 2006 overgelegd. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niettemin ambtshalve beoordeeld. De heffingsambtenaar schrijft in deze ambtshalve beoordeling (dagtekening 2 juli 2007):
“U heeft het chalet geheel in verhuur en de verhuur wordt verzorgd door de [A B.V.] te [Q]. U stelt dat bij de verhuur de huurders van het chalet toeristenbelasting betalen. U stelt dat uw eigen gebruik één week in het voorjaar, twee weken in de zomer en één week in het najaar is.
(…)
De aanslag forensenbelasting wordt geheven van natuurlijke personen, die – zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben – er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. (…)
Uit de ter beschikking staande gegevens blijkt dat uw eigen gebruik onder de 90 dagen zit. Op grond van de verordening toeristenbelasting en forensenbelasting heb ik onderzocht onder welke belastingheffing u valt. Deze belastingen kunnen namelijk niet tegelijkertijd worden geheven.
(…) De aanslag forensenbelasting (…) is ten onrechte opgelegd.
(…)
Op grond van bovenstaande verklaar ik uw bezwaarschrift gegrond en vernietig de aanslag forensenbelasting 2006.”
2.3.
De echtgenote van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof het volgende verklaard:
“Ik heb in 2007 gebeld met de gemeente. Ik denk dat dat rond juli 2007 was, want het was naar aanleiding van de afloop van het bezwaar tegen de aanslag over 2006. Ik wilde weten of we over 2007 ook geen aanslag zouden krijgen. De gemeenteambtenaar vertelde mij dat er wel een aanslag over 2007 was opgelegd, maar dat die zou worden vernietigd. De reden was dat, aangezien de aanslag over 2006 was komen te vervallen, er ook geen reden was om een aanslag over 2007 op te leggen. Het was onduidelijk of de aanslag voor 2007 al was verzonden maar als wij die zouden ontvangen, konden we hem als niet-verzonden beschouwen, zo zei de ambtenaar. Wij hebben die aanslag 2007 nooit gekregen. Totdat de onderhavige aanslag is opgelegd, hebben wij nooit meer wat gehoord van de gemeente met betrekking tot de forensenbelasting. Vanaf dat moment zijn met terugwerkende kracht aanslagen opgelegd. Ik ben misschien wat slordig geweest door geen naam van die ambtenaar te noteren, maar ik wist niet wat voor een nasleep het zou krijgen.
Wij hebben destijds een uitdraai van [A B.V.] naar de gemeente gestuurd. In de uitdraai stond het aantal dagen eigen gebruik van de woning. Als nu gesteld wordt dat ik een verhaal loop te verzinnen, wil ik daarop zeggen dat wij voor de jaren 2008 en 2009 ook nooit een aanslag forensenbelasting hebben ontvangen. Inmiddels hebben we wel meerdere aanslagen gekregen.”
2.4.
Namens de heffingsambtenaar is tijdens de zitting in hoger beroep – voor zover hier van belang – het volgende verklaard:
“U houdt mij voor dat in de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag over het jaar 2006 het aantal dagen feitelijk gebruik gedurende het kalenderjaar als beslissend criterium lijkt te worden geformuleerd voor de belastingplicht. De destijds verantwoordelijke medewerker (…) wist dat hij het arrest van de Hoge Raad uit 1995 [
Hof: HR 24 juli 1995, BNB 1995/272] moest uitvoeren. [De hiervoor bedoelde medewerker] wist alleen niet hoe en zei dat hij geen mankracht had om alles goed uit te voeren. [Hij] had het arrest van de Hoge Raad uit 1995 niet goed begrepen. Ik heb vervolgens tegen [hem] gezegd dat we vanaf nu het arrest goed gaan uitvoeren. Ik heb dat gezegd in april 2012. Er is destijds fout op fout gestapeld. In januari 2012 zijn al de eerste aanslagen opgelegd. (…) U vraagt mij of er vóór het opleggen van de onderhavige aanslag iets door de gemeente is gecommuniceerd waardoor de mogelijke indruk dat geen aanslagen zullen worden opgelegd, is weggenomen. Er is helemaal niets geweest. Als ik een leek was en ik zou de uitspraak op bezwaar lezen, dan zou ik denken: als ik maar minder dan 90 dagen in de woning verblijf, dan zit ik goed. Maar het is wel zo dat dit van jaar tot jaar beoordeeld moet worden, en dat staat ook in de uitspraak op bezwaar. Ik betwist niet dat de aanslag over 2007 is vernietigd.”

3.Geschil in hoger beroep

In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende als belastingplichtige kan worden aangemerkt dan wel of belanghebbende heeft voldaan aan het belastbare feit. Voorts is in geschil of de aanslag dient te worden vernietigd wegens bij belanghebbende gewekt, in rechte te honoreren vertrouwen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt geoordeeld:
“3.1 Op grond van artikel 223 van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven. Met de Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2010 (hierna: de Verordening) heeft de raad van de gemeente Bergen van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.
3.2
Op grond van artikel 2 van de Verordening wordt onder de naam forensenbelasting een directe belasting geheven van natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
3.3
Volgens vaste rechtspraak (zie het arrest van de Hoge Raad (HR) van 24 juli 1995, ECLI:NL:HR:1195:AA1657) moet worden aangenomen dat, indien een gemeubileerde woning weliswaar is bestemd voor verhuur maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar wordt gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten.
3.4
De HR heeft in het arrest van 22 december 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AZ4972) overwogen dat slechts dan geen aanslag in de forensenbelasting mag worden opgelegd aan een eigenaar die zijn woning (vrijwel) het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur, (a) indien die eigenaar in het geheel geen gebruik maakte van zijn woning, althans geen ander gebruik dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, ofwel (b) (ingeval de woning ook in enige mate door die eigenaar zelf werd gebruikt, anders dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden), indien de som van het aantal dagen van eigen gebruik en van het aantal dagen waarop de woning niet werd gebruikt, maar waarop deze moet worden geacht door die eigenaar beschikbaar te zijn gehouden voor zich of zijn gezin, niet meer dan negentig is.
4.1
Hoewel eiser stelt dat zijn woning bestemd is voor de verhuur, is niet in geschil dat de woning ook in enige mate door eiser wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden. Vast staat dat eiser de woning in 2010 voor 31 dagen – ter zitting heeft eiser gesteld dat hij 14 dagen heeft benut voor het plegen van onderhoud en verweerder heeft dit niet betwist – heeft gebruikt. Uit bovenstaande arresten volgt dat in dat geval moet worden aangenomen dat die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar wordt gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten. De rechtbank zal hierna beoordelen of sprake is van dergelijke uitsluiting van eigen gebruik.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat de door eiser gesloten verhuurbemiddelingsovereenkomst op zichzelf voorziet in een doorlopende verhuuropdracht. Echter, op grond van de inhoud van die overeenkomst kan niet worden geconcludeerd dat de verhuuropdracht gedurende het kalenderjaar een zodanige beperking voor eiser met zich brengt dat moet worden gezegd dat de woning niet meer voor eiser beschikbaar wordt gehouden. De overeenkomst sluit het eigen gebruik immers niet uit op de dagen dat de woning niet is verhuurd. De door eiser overgelegde brief van 1 oktober 2013 van [A B.V.] waarin staat dat de niet-verhuurde perioden ter beschikking stonden voor verhuur via [A B.V.], doet hieraan niet af. Hieruit volgt niet dat het eigen gebruik is uitgesloten. Zoals uit de overeenkomst volgt is [A B.V.] aan te merken als bemiddelaar bij de verhuur van de woning en is de woning niet verhuurd aan [A B.V.]. Evenmin kan worden gezegd dat de beschikkingsmacht over de woning aan [A B.V.] is overgedragen. De omstandigheid dat eiser via [A B.V.] zijn eigen gebruik moet reserveren, maakt evenmin dat het hem niet vrijstond gebruik te maken van de woning als deze niet was verhuurd. Vast staat dat de woning in 2010 gedurende 226 dagen verhuurd is geweest en gedurende 45 dagen door eiser is gebruikt, waarvan 14 dagen zijn benut voor het plegen van onderhoud. Dit betekent dat de woning in 2010 gedurende 94 dagen heeft leeggestaan. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen tellen deze dagen mee bij de berekening van de termijn gedurende welke het eigen gebruik niet was uitgesloten. Hieruit vloeit voort dat eiser de woning in 2010 gedurende meer dan 90 dagen voor eigen gebruik ter beschikking stond. De rechtbank concludeert dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan.
4.3
De omstandigheid dat verweerder de aan eiser opgelegde aanslag forensenbelasting voor het jaar 2006 heeft vernietigd, maakt niet dat verweerder in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld door de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2010 op te leggen. Dat er sprake is van gelijk gebleven omstandigheden maakt dit niet anders. Verweerder komt immers de bevoegdheid toe een eerder gemaakte fout – verweerder heeft ter zitting toegelicht dat tot en met 2008 ten onrechte is uitgegaan van het door de eigenaar opgegeven feitelijk gebruik van de woning en dat na 2008 strikt toepassing is gegeven aan de jurisprudentie van de HR – te herstellen en de juiste aansluiting te zoeken bij de jurisprudentie van de HR. Daarbij dient een aanslag forensenbelasting per jaar op zijn eigen merites te worden beoordeeld. Dit betekent dat eiser aan het gegeven dat verweerder in 2007 tot en met 2009 in voorkomende gevallen geen aanslag forensenbelasting heeft opgelegd evenmin rechten kan ontlenen. De door eiser ter zitting genoemde telefonische toezegging van verweerder dat aan hem bij gelijkblijvende omstandigheden geen aanslag forensenbelasting zal worden opgelegd acht de rechtbank niet voldoende geconcretiseerd en heeft geen betrekking op het onderhavige jaar. Bij deze stand van zaken kan bij eiser niet de in rechte te honoreren verwachting zijn gewekt dat verweerder zou afzien van het opleggen van een aanslag forensenbelasting over het jaar 2010. Hetgeen eiser dienaangaande heeft gesteld gaat dus niet op.”
4.2.
Het Hof komt tot een andere beslissing dan de rechtbank heeft gegeven. Het Hof oordeelt als volgt.
4.3.
Ook indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de recreatiewoning belanghebbende in het onderhavige jaar meer dan 90 dagen ter beschikking heeft gestaan, zodat hij als belastingplichtige voor de forensen-belasting moet worden aangemerkt, dient de aanslag naar het oordeel van het Hof niettemin vernietigd te worden wegens strijdigheid met het vertrouwensbeginsel.
4.4.1.
Belanghebbende heeft ter onderbouwing van zijn beroep op het vertrouwensbeginsel verwezen naar de onder 2.2 genoemde brief van 2 juli 2007; belanghebbende stelt daarbij dat de bewoordingen in die brief zijn op te vatten als een toezegging die een in rechte te honoreren vertrouwen rechtvaardigt. Belanghebbende heeft erop gewezen dat hij vervolgens ook voor de jaren 2007, 2008 en 2009 geen aanslagen forensenbelasting heeft ontvangen en dat de heffingsambtenaar pas met het opleggen van de onderhavige aanslag, in augustus 2012, zijn standpunt kenbaar heeft gemaakt dat belanghebbende wél belastingplichtig zou zijn voor de forensenbelasting.
4.4.2.
De heffingsambtenaar heeft belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel bestreden. Ter zitting in hoger beroep heeft hij verduidelijkt dat de onder 2.2 vermelde uitspraak op bezwaar weliswaar een onjuiste interpretatie van de Verordening forensenbelasting bevat, maar dat deze voor het jaar 2006 gemaakte fout geen gevolgen heeft voor het onderhavige jaar, aangezien volgens de heffingsambtenaar elke aanslag op zichzelf staat.
4.5.
Het Hof is van oordeel dat de brief van 2 juli 2007, waarin de (ter zake bevoegde) heffingsambtenaar de ambtshalve vernietiging van de aanslag betreffende het jaar 2006 motiveerde, een bewuste standpuntbepaling van de heffingsambtenaar bevat op grond waarvan bij belanghebbende redelijkerwijs de indruk post heeft kunnen vatten dat hij ook in latere jaren niet belastingplichtig was voor de forensenbelasting indien hij feitelijk minder dan 90 dagen in de recreatiewoning zou verblijven. Anders dan de heffingsambtenaar ter zitting in hoger beroep heeft gesteld, bevat deze brief niet de clausulering dat de standpunt-bepaling slechts voor het jaar 2006 zou gelden. Deze standpuntbepaling is voorts naar ’s Hofs oordeel niet zo duidelijk in strijd met een juiste wetstoepassing dat belanghebbende niet op nakoming ervan mocht rekenen.
Daar komt bij dat van de zijde van de gemeente vóór het opleggen van de onderhavige aanslag geen handelingen zijn verricht (en dat evenmin is gebleken van andere feiten en omstandigheden) die vorenbedoelde indruk zouden hebben kunnen wegnemen. Deze indruk is naar het Hof eerder versterkt door het intrekken van de aanslag forensenbelasting over het jaar 2007, kennelijk mede naar aanleiding van een telefoongesprek daarover met de echtgenote van belanghebbende, zoals zij ter zitting geloofwaardig heeft verklaard, en het uitblijven van aanslagen over de jaren 2008 en 2009. Pas met het opleggen van de onderhavige aanslag – in augustus 2012 – heeft de heffingsambtenaar een andersluidend standpunt aan belanghebbende kenbaar gemaakt.
Concluderend moet worden geoordeeld dat belanghebbende er op mocht vertrouwen dat hij ook voor het onderhavige jaar – waarvan vaststaat dat hij minder dan 90 dagen in de recreatiewoning verbleef – niet in de heffing van de forensenbelasting zou worden betrokken.
Slotsom
4. 6. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigen en de aanslag vernietigen
.

5.Kosten

5.1.
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).
5.2.
Voor het onderhavige geval zijn dat de in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 4 (indienen beroepschrift, verschijnen ter zitting van de rechtbank, indienen hogerberoepschrift, verschijnen ter zitting van het Hof) x € 487 x 1 (wegingsfactor) = € 1.948.
5.3.
Voorts zijn dat in het onderhavige geval de in artikel 1, onderdeel c, van het Besluit vermelde reiskosten van belanghebbende. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Besluit wordt het bedrag van deze kosten vastgesteld op de voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting gemaakte reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse, [Z] –Alkmaar v.v. (zitting rechtbank) ad € 32 en [Z] – Amsterdam v.v. (zitting Hof) ad € 20, in totaal € 52.
5.4.
Op grond van het vorenstaande bedragen de te vergoeden proceskosten derhalve € 2.000.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de aanslag;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.000;
  • gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 44 (beroep bij de rechtbank) en € 118 (hoger beroep bij het Hof), in totaal € 162, te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.F. Faase, voorzitter, J. den Boer en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder, als griffier. De beslissing is op 30 oktober 2014 in het openbaar uitgesproken. De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.