ECLI:NL:GHAMS:2014:5724

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
31 december 2014
Zaaknummer
200.089.480
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leaseovereenkomsten tussen appellante en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, dat op 9 maart 2011 is gewezen. [appellante] heeft in hoger beroep de vernietiging van leaseovereenkomsten met Dexia Nederland B.V. gevorderd, die door haar echtgenoot [X] zijn aangegaan. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellante] niet tijdig heeft gereageerd op de leaseovereenkomsten, omdat zij al eerder op de hoogte was van deze overeenkomsten dan drie jaar voor de vernietigingsbrief van 28 juni 2005. Dit heeft geleid tot de afwijzing van haar vordering.

Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als vaststaand aangenomen, aangezien deze in hoger beroep niet zijn betwist. Het hof heeft vervolgens de juridische aspecten van de zaak beoordeeld, waarbij het de leaseovereenkomsten heeft gekwalificeerd als huurkoop. [appellante] heeft het recht om deze overeenkomsten te vernietigen, omdat zij geen schriftelijke toestemming heeft gegeven voor het aangaan ervan door haar echtgenoot. Het hof heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn voor de rechtsvordering tot vernietiging begint te lopen op het moment dat de echtgenoot bekend is met het bestaan van de overeenkomst.

Dexia heeft zich op verjaring beroepen en heeft bewijs aangeboden dat [appellante] eerder op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. Het hof heeft [appellante] de gelegenheid gegeven om tegenbewijs te leveren tegen het veronderstelde feit dat zij meer dan drie jaar voor de vernietiging bekend was met de leaseovereenkomsten. Een getuigenverhoor is gepland op 22 januari 2015, waar [appellante] haar bewijs kan leveren. Het hof heeft verder iedere beslissing aangehouden tot na het getuigenverhoor.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.089.480/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 1032939 / DX EXPL 09-187
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 november 2014
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Dexia genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 9 juni 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 9 maart 2011, gewezen tussen haar als eiseres in de hoofdzaak/verweerster in het incident en Dexia als gedaagde in de hoofdzaak/ eiseres in het incident.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte van [appellante] , met één productie;
- akte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en voor recht zal verklaren dat de leaseovereenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd en - uitvoerbaar bij voorraad - Dexia zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen door haar echtgenoot [X] (hierna: [X] ) onder deze overeenkomsten aan haar is betaald, met rente, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met beslissing - uitvoerbaar bij voorraad - over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 9 september 2009 onder “Feiten” feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [X] heeft tijdig een opt-outverklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
Deze procedure ziet op door [X] met Dexia gesloten leaseovereenkomsten waarvan [appellante] de nietigheid heeft ingeroepen bij brief van 28 juni 2005. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van [appellante] tot vernietiging daarvan.
3.3
De kantonrechter heeft, kort gezegd en voor zover hier van belang, geoordeeld dat [appellante] de door Dexia aan haar verjaringsverweer ten grondslag gelegde feiten onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, waarmee die feiten als vaststaand hebben te gelden. De kantonrechter heeft vervolgens als vaststaand aangemerkt dat [appellante] reeds in november of december 2000 of in februari 2001, derhalve eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief van 28 juni 2005, wist van het bestaan van de leaseovereenkomsten, zodat het vernietigingsrecht reeds was verjaard toen het werd uitgeoefend. Op die grond is het door [appellante] gevorderde afgewezen.
3.4
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] op met vijf grieven.
3.5
Het hof overweegt als volgt. De leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomst van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder d BW. [appellante] heeft op grond van artikel 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomsten, die [X] is aangegaan, te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door [X] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.6
Uit artikel 3:52, eerste lid, aanhef en onder d, BW in samenhang met artikel 1:89, eerste lid, BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, tweede lid, BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging, een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd.
3.7
De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid. Dexia heeft in dat verband, onder meer, aangevoerd dat de maandelijkse betalingen aan Dexia voor de leaseovereenkomst van een en/of rekening op naam van [X] en [appellante] zijn gedaan, zodat aangenomen moet worden dat [appellante] vanaf het oudste bankafschrift betreffende een betaling aan Dexia op de hoogte is gekomen van de leaseovereenkomsten. Daarnaast stelt Dexia op 20 en 30 november 2000 telefonisch contact te hebben gehad met [appellante] en heeft [X] , naast de onderhavige leaseovereenkomsten nog, andere leaseovereenkomsten gesloten die hebben geleid tot een positief resultaat. Deze omstandigheden rechtvaardigen het oordeel dat Dexia voorshands in het bewijs is geslaagd dat [appellante] eerder dan drie jaren vóór de vernietiging wetenschap heeft gehad van de leaseovereenkomsten. Het is vervolgens aan [appellante] om (overeenkomstig haar aanbod) tegenbewijs te leveren van deze bekendheid. Het hof zal haar hiertoe gelegenheid geven zoals hierna onder 4 is vermeld.
3.8
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
laat [appellante] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands als bewezen aangenomen feit dat zij meer dan drie jaar voordat zij deze buitengerechtelijk heeft vernietigd met het bestaan van de leaseovereenkomsten bekend is geworden;
bepaalt dat als [appellante] dit bewijs wenst te leveren door getuigen een getuigenverhoor zal plaatshebben ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof, mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, die daartoe zitting zal houden op in één van de zalen van het Paleis van Justitie aan het IJdok 20 te Amsterdam, op 22 januari 2015 om 09.30 uur;
bepaalt dat de advocaat van [appellante] dient na te (laten) gaan of partijen, hun advocaten en de door [appellante] voor te brengen getuigen op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo dat niet het geval mocht zijn – uiterlijk op 2 december 2014 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van 1 februari 2015 tot 1 april 2015 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, W.J. van den Bergh en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 november 2014.