ECLI:NL:GHAMS:2014:57

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
21 januari 2014
Zaaknummer
200.129.897-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis inzake noodzakelijke kosten en teruggaven inkomstenbelasting in faillissementszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2014 een eindarrest gewezen in hoger beroep, waarbij het vonnis waarvan beroep is vernietigd. De appellant, die te maken had met een handicap, had kosten gemaakt die rechtstreeks samenhingen met zijn situatie. Deze kosten betroffen onder andere uitgaven voor cannabisgebruik als pijnbestrijding en de noodzaak van een inpandige parkeerplaats. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant daadwerkelijk noodzakelijke kosten heeft gemaakt ter hoogte van € 7.042,45, die ten grondslag lagen aan de teruggaven van de inkomstenbelasting over de jaren 2011, 2012 en gedeeltelijk 2013.

Het hof oordeelde dat deze teruggaven mogen worden aangewend voor de voldoening van de schuld aan het UWV en voor het overige ten behoeve van de crediteuren. De appellant had eerder in de procedure de gelegenheid gekregen om nadere stukken in te dienen, waaronder verklaringen van artsen die de noodzaak van zijn uitgaven bevestigden. De overgelegde stukken gaven het hof voldoende aanleiding om te concluderen dat de gemaakte kosten noodzakelijk waren.

De beslissing van het hof houdt in dat de appellant niet in de nakoming van verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling is tekortgeschoten, en dat hij een schone lei zal krijgen bij het eindigen van de schuldsaneringsregeling. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank te Noord-Holland voor verdere afhandeling, met inachtneming van de overwegingen in dit arrest.

Uitspraak

arrest
________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.129.897/01
insolventienummer rechtbank : (15) R 542/2010
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 januari 2014
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
advocaat:
mr. E.W.K. Bosmante Haarlem.

1.Het verdere geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna [appellant] genoemd.
Op 24 december 2013 heeft het hof in deze zaak een tussenarrest gewezen, waarbij [appellant] in de gelegenheid is gesteld vóór 14 januari 2014 nadere stukken in het geding te brengen.
Bij het hof is op 30 december 2013 een nader stuk aan de zijde van [appellant] binnengekomen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij voormeld tussenarrest is [appellant] in de gelegenheid gesteld aan het hof te doen toekomen (met afschrift aan de bewindvoerder):
- een verklaring van een arts dat het door [appellant] opgegeven cannabisgebruik, te weten 4 à 5 gram per week (€ 234,-- p/m) passend is bij zijn voorgeschreven pijnbestrijding;
- een verklaring van een arts dat de inpandige parkeerplaats noodzakelijk is in verband met zijn handicap.
2.2.
Door [appellant] zijn overgelegd:
- een verklaring van [H.], anesthesioloog, van 20 december 2013, waarin hij bevestigt dat voor de huidige pijnklachten van [appellant] 5 gram cannabis per week geïndiceerd is;
- een nota van een coffeeshop waaruit blijkt dat de prijs voor 4 gram cannabis € 46 bedraagt, na aftrek van Medi Wiet een bedrag van € 29,90;
- een verklaring van [F.], revalidatiearts, van 20 december 2013, waarin wordt bevestigd dat in verband met de bij [appellant] gestelde diagnose een parkeerplaats voor de deur noodzakelijk is.
2.3
Op grond van de overgelegde stukken kan worden geoordeeld dat, indien wordt uitgegaan van de parkeerkosten, het wekelijkse gebruik van cannabis als pijnbestrijding gedurende de relevante periode en de taxikosten, door [appellant] tenminste voor een bedrag van € 7.042,45 daadwerkelijk noodzakelijke kosten zijn gemaakt, die rechtstreeks samenhangen met zijn handicap, welke kosten ten grondslag hebben gelegen aan de teruggaven inkomstenbelasting over de jaren 2011, 2012 en (gedeeltelijk) 2013. Deze teruggaven mogen om die reden worden aangewend voor de voldoening van de schuld aan het UWV van € 7.042,45 en voor het overige ten behoeve van de crediteuren.
2.3.
Gelet op het voorgaande dient het vonnis waarvan beroep te worden vernietigd en aan [appellant] de schone lei te worden verleend bij het eindigen van de schuldsanerings-regeling.

3.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis waarvan beroep;
- stelt alsnog vast dat [appellant] niet in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten;
- verwijst de zaak terug naar de rechtbank te Noord-Holland teneinde te worden afgedaan met inachtneming van hetgeen in dit arrest is overwogen.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Visser, C. Uriot en D.L.M.T. Dankers-Hagenaars en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.