In deze zaak heeft Lidl Nederland GmbH hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechter-commissaris van de rechtbank Amsterdam, waarin Achmea Schadeverzekeringen N.V. toestemming kreeg voor de heropening van een voorlopig getuigenverhoor. Lidl betwistte de ontvankelijkheid van Achmea in dit verzoek en vorderde vernietiging van de beschikking. De rechtbank had eerder Achmea toestemming gegeven om een voorlopig getuigenverhoor te houden, omdat zij bewijs wilde verzamelen over een uitbetaling van € 2,5 miljoen aan Lidl. Lidl voerde aan dat de heropening van het getuigenverhoor in strijd was met de goede procesorde en dat er geen gronden waren voor de heropening.
Het hof overwoog dat de wet geen specifieke regeling biedt voor de heropening van een voorlopig getuigenverhoor. Het hof concludeerde dat Lidl niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar hoger beroep, omdat zij geen gronden had aangevoerd die de doorbreking van het appelverbod rechtvaardigden. De enkele stelling van Lidl dat zij toestemming had gekregen van de rechter-commissaris om hoger beroep in te stellen, was onvoldoende. Het hof oordeelde verder dat de heropening van het voorlopig getuigenverhoor niet in strijd was met de goede procesorde, aangezien Achmea voldoende inspanningen had geleverd om de benodigde gegevens te verzamelen.
De beslissing van het hof was dat Lidl niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep en dat Lidl werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van Achmea waren gevallen. De beschikking werd openbaar uitgesproken op 14 oktober 2014.