ECLI:NL:GHAMS:2014:564
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van politieoptreden bij aanhouding en boeien
In deze zaak gaat het om de rechtmatigheid van het politieoptreden jegens de appellant, die in hoger beroep is gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in de avond van 29 maart 2006 door de politie is aangehouden, stelt dat het boeien en geboeid houden onrechtmatig was en dat hij schade heeft geleden als gevolg van dit politieoptreden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de politie een deugdelijke grond had om de appellant aan te houden en dat het gebruik van handboeien niet disproportioneel was. De appellant heeft in hoger beroep drie grieven ingediend, waarin hij betoogt dat zijn aanhouding niet gerechtvaardigd was en dat de politie aansprakelijk is voor de door hem geleden schade.
Het hof overweegt dat de politie op basis van een melding van de vriendin van de appellant, die aangaf dat de appellant agressief was en haar had geprobeerd te mishandelen, voldoende grond had om de appellant aan te houden. De omstandigheden, waaronder het feit dat de appellant alcohol had gedronken en niet bereid was om mee te gaan naar het politiebureau, rechtvaardigden het aanbrengen van handboeien. Het hof concludeert dat de politie niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de boeien te strak waren aangebracht.
De appellant heeft ook betoogd dat, zelfs als het handelen van de politie rechtmatig was, de schade die hij heeft geleden niet binnen het normale maatschappelijke risico valt. Het hof verwerpt dit betoog, aangezien de appellant geen 'derde' is in de zin van de relevante rechtspraak en zijn aanhouding rechtmatig was. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellant in de proceskosten van de politie in hoger beroep.