In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [appellant] tegen [geïntimeerden] met betrekking tot de executie van dwangsommen en de auteursrechtelijke bescherming van zijn klantenbestand, trainersbestand en trainingsmethode voor hardlopen. [appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin zijn vorderingen werden afgewezen. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat de door [appellant] ingediende stukken onvoldoende bewijs boden voor zijn claims en dat de vorderingen van [geïntimeerden] om zekerheid te stellen voor proceskosten terecht waren. Het hof heeft de feiten die door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen, waarbij [appellant] betwistte dat een bepaalde overeenkomst aan hem was overhandigd. Het hof oordeelt dat de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar zijn, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn klantenbestand en trainingsmethoden als auteursrechtelijk beschermd werk kunnen worden aangemerkt. Bovendien heeft het hof geoordeeld dat er geen reden is om een verbod op de executie van de dwangsommen uit te spreken, aangezien [appellant] in strijd met het eerder uitgesproken vonnis heeft gehandeld door concurrerende activiteiten te verrichten. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.