ECLI:NL:GHAMS:2014:5569

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
31 december 2014
Zaaknummer
200.111.500-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenbericht in hoger beroep inzake vermogensbeheer en rendementseisen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 december 2014 een arrest gewezen in het hoger beroep van een geschil tussen een appellante en de naamloze vennootschap Schretlen & Co N.V. Het hof vervolgde een eerder tussenarrest van 22 april 2014, waarin een deskundigenbericht was bevolen. De zaak betreft de uitvoering van een vermogensbeheerovereenkomst waarbij de appellante een bedrag van € 1.723.319,96 in beheer had gegeven met als doel een jaarlijks rendement van 4% voor levensonderhoud en vermogensbehoud. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de doelstellingen die met Schretlen & Co waren overeengekomen, maar dat er vragen zijn gerezen over de verenigbaarheid van de beoogde rendementen met de risicobereidheid van de appellante.

Het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven om een deskundige aan te wijzen om de vraag te beantwoorden of het gevoerde beleggingsbeleid geschikt was voor het realiseren van de afgesproken cashflow en vermogensbehoud. Partijen hebben ingestemd met de benoeming van mr. P.R. Moll RBA van Financial Services Innovation Factory B.V. als deskundige. Het hof heeft de kosten van de deskundige begroot op € 9.438,-, te betalen door beide partijen. In afwachting van het deskundigenbericht heeft het hof verdere beslissingen aangehouden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vermogensbeheerders om adequaat te adviseren over de risico's en rendementen die passen bij de doelstellingen van hun cliënten. Het hof heeft de verantwoordelijkheid van Schretlen & Co onder de loep genomen en de vraag gesteld of zij de appellante voldoende heeft gewaarschuwd over de risico's van de beleggingsstrategie die werd voorgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.111.500/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 495663 / HA ZA 11-2228
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 december 2014
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. R.H. Kroes te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
SCHRETLEN & CO N.V. ,
gevestigd te Amsterdam ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

In deze zaak heeft het hof op 22 april 2014 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot dat moment wordt verwezen naar het tussenarrest. Ter uitvoering van het tussenarrest hebben partijen ieder een akte genomen. Bij de akte van [appellante] is een productie gevoegd.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het tussenarrest is vastgesteld, samengevat, dat partijen - uitgaande van een in beheer te geven vermogen van € 2,2 miljoen en van een beleggingshorizon van tenminste vijf jaar - als doelstellingen en uitgangspunten voor het beheer zijn overeengekomen: 4% rendement voor een cashflow van circa € 90.000,- per jaar voor levensonderhoud, vermogensbehoud en een navenant beperkte risico-acceptatie, althans dat [appellante] daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen. Verder is vastgesteld dat partijen tevens zijn overeengekomen een additioneel rendement van 2% voor vermogensgroei, met dien verstande dat de inkomensdoelstelling prevaleert boven de groeidoelstelling. Voorts is vastgesteld, voor zover hier nog van belang, dat uiteindelijk niet € 2,2 miljoen maar € 1.723.319,96 in beheer is gegeven.
2.2
In het tussenarrest is vervolgens de vraag aan de orde gesteld, of de doelstelling van een additioneel rendement van 2% voor vermogensgroei, verenigbaar is met de doelstellingen en uitgangspunten van een jaarlijks vast inkomen, vermogensbehoud en een navenant beperkte risicobereidheid. Bij een bevestigend antwoord op die vraag valt Schretlen & Co niets te verwijten en strandt de vordering van [appellante] . Voor het geval van een ontkennend antwoord op die vraag, is in het tussenarrest overwogen dat Schretlen & Co [appellante] indringend erop had moeten wijzen dat een beoogd additioneel rendement van 2% voor vermogensgroei niet past bij haar doelstellingen van een jaarlijks vast inkomen en vermogensbehoud en dat zij ( Schretlen & Co ) haar ( [appellante] ) had moeten adviseren om haar doelstellingen aan te passen en/of meer risico te aanvaarden, of wellicht haar had moeten ontraden om te streven naar een additioneel rendement van 2% voor vermogensgroei. Voor dit laatstbedoelde geval is in het tussenarrest vastgesteld dat de waarschuwingen van Schretlen & Co zich hebben beperkt tot algemeenheden als dat een rendement van 6% impliceert dat er ook risico’s worden gelopen, dat Schretlen & Co daarmee niet had mogen volstaan en dat alsdan haar aansprakelijkheid jegens [appellante] is gevestigd. Het antwoord op de hier bedoelde vraag is dus van belang voor de uitkomst van de zaak.
2.3
Het hof heeft in het tussenarrest aan partijen voorgelegd dat zij voor het antwoord op bedoelde vraag deskundige voorlichting wenst en heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de persoon van de deskundige en de aan deze te stellen vragen.
2.4
Partijen hebben ingestemd met benoeming tot deskundige van mr. P.R. Moll RBA van Financial Services Innovation Factory B.V. te Bloemendaal. Wat betreft de vraagstelling hebben partijen ieder een eigen voorstel gedaan. Het hof oordeelt dienaangaande als volgt.
2.5
De vraag in de akte van [appellante] in alinea 3. onder a. heeft het hof verwerkt in zijn vraagstelling. De vraag onder b. ziet eraan voorbij dat Schretlen & Co al heeft ingestemd met de door [appellante] voorgestelde benchmark voor een schadebegroting (CvA onder 40), voor het geval zij naar het oordeel van het hof jegens [appellante] toerekenbaar tekort mocht zijn geschoten (hetgeen zij primair bestrijdt). Die vraag is dus niet relevant en wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
2.6
De vragen in de akte van Schretlen & Co in alinea 3 achter de eerste twee gedachtestreepjes komen in de kern erop neer dat aan de deskundige om uitleg van de overeenkomst tussen partijen wordt gevraagd. Dat - uitleg van de overeenkomst - is echter niet aan de deskundige, maar aan het hof, hetgeen ook is geschied, zoals hiervoor in rov. 2.1 is gememoreerd. Aan die vragen wordt dus voorbij gegaan. De vragen achter de twee laatste gedachtestreepjes heeft het hof in de vraagstelling verwerkt.
2.7
Het hof komt al met al tot de volgende vraagstelling aan de deskundige:
Is de samenstelling van de portefeuille en het gevoerde beleggingsbeleid gedurende de relatie van vermogensbeheer, naar de destijds bekende kennis en verwachtingen omtrent de financiële markten en uitgaande van een beleggingshorizon van tenminste vijf jaar, geschikt voor het realiseren van een cashflow van 4% per jaar voor het genereren van inkomen en vermogensbehoud, uitgaande van een in beheer gegeven vermogen van € 1.723.319,96.
2.8
Het is nog niet aan de orde geweest, maar het komt het hof voor dat Schretlen & Co de meest gerede partij is om de deskundige van de nodige informatie te voorzien (portefeuille-overzichten en/of bankafschriften) en daartoe bereid is en dat in het andere geval partijen in staat zijn om het onderling eens te worden over de wijze van informatievoorziening van de deskundige.
2.9
Mr. Moll heeft tegenover het hof ingestemd met zijn benoeming als deskundige. Hij heeft zijn kosten voorshands begroot op € 9.438,- inclusief BTW (40 uur á € 195,- exclusief BTW), als in het tussenarrest overwogen (rov. 3.12) te betalen door beide partijen, ieder de helft. Beide partijen zullen daartoe een factuur ontvangen van het Landelijke Dienstencentrum voor de Rechtspraak met betaalinstructies. Mr. Moll zal na ontvangst van de betaling met zijn opdracht een aanvang maken.
2.1
In afwachting van het deskundigenbericht wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
benoemt tot deskundige mr. P.R. Moll RBA van Financial Services Innovation Factory B.V. te Bloemendaal ter beantwoording van de hiervoor onder 2.7 geformuleerde vraag;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, W.A.H. Melissen en J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 december 2014.