ECLI:NL:GHAMS:2014:5553

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
31 december 2014
Zaaknummer
200.089.049-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging leaseovereenkomst door echtgenote op grond van artikel 1:88 en 1:89 BW

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een leaseovereenkomst door de echtgenote van de appellant. De appellant had eerder een tussenarrest ontvangen op 1 april 2014, waarin het hof Dexia toestond om bewijs te leveren dat de echtgenote eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrieven op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. De echtgenote verklaarde dat zij in maart 2003 op de hoogte was geraakt van de leaseovereenkomst van 10 september 1999. Het hof oordeelde dat de inconsistenties in de verklaringen van de appellant en zijn echtgenote niet voldoende waren om hun verklaringen ongeloofwaardig te maken. Het hof concludeerde dat Dexia niet had aangetoond dat de echtgenote eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrieven op de hoogte was van de leaseovereenkomsten, en dat Dexia de bewijslast droeg voor deze stelling. De argumenten van Dexia werden als onvoldoende beoordeeld, en het hof verwees de zaak naar de rol voor verdere behandeling van het verweer van Dexia. De beslissing om de zaak aan te houden werd genomen, waarbij Dexia de gelegenheid kreeg om haar verweer nader toe te lichten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.089.049/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 846921 / DX EXPL 07-393
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 december 2014
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ( [land] ),
appellant,
advocaat mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom [appellant] en Dexia genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 1 april 2014 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest heeft Dexia [appellant] en diens echtgenote als getuigen laten horen.
Dexia heeft een memorie na enquête genomen. [appellant] heeft een antwoordmemorie na enquête, met een productie, genomen.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
Bij het tussenarrest heeft het hof Dexia toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat [echtgenote] (hierna: echtgenote) eerder dan drie jaren voordat zij bij brieven van 13 december 2004 en 17 november 2010 een beroep op de nietigheid van respectievelijk de leaseovereenkomst van 10 september 1999 en van 20 november 1998 heeft gedaan, bekend was met het bestaan van die leaseovereenkomsten.
2.2.
Het hof oordeelt naar aanleiding van de bewijslevering als volgt. [appellant] en zijn echtgenote hebben beiden verklaard dat de echtgenote in maart 2003 op de hoogte is geraakt van de leaseovereenkomst van 10 september 1999. De omstandigheid dat [appellant] en zijn echtgenote niet gelijkluidend verklaren over de wijze waarop de accountant van [appellant] aan de echtgenote het bestaan van die leaseovereenkomst heeft gemeld - telefonisch of tijdens een bezoek -, maakt hun verklaring niet ongeloofwaardig. Het gaat hier over een tijdstip van 11 jaar geleden. Over het in het kader van de bewijslevering belangrijkste feit, het tijdstip van het gesprek met de accountant, verklaren zij wel gelijkluidend. Het hof is voorts op grond van de verklaring van de echtgenote van oordeel dat niet aannemelijk is dat Dexia op 27 november 2001 in een telefoongesprek met de echtgenote het bestaan van de leaseovereenkomst van 10 september 1999 heeft vermeld. Blijkens een foto en een pagina uit de agenda van 2001 van de echtgenote was zij toen in Thailand. [appellant] heeft voorts verklaard dat Leaseproces ergens in 2010 heeft geadviseerd ook de leaseovereenkomst van 20 november 1998 te vernietigen en dat hij eerder niet met zijn echtgenote over deze overeenkomst heeft gesproken. Feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de echtgenote op een eerder tijdstip al van die leaseovereenkomst op de hoogte was ontbreken. [appellant] en zijn echtgenote hadden geen “en/of-rekening”. Over de financiële zaken en de postverwerking verklaren beiden dat [appellant] deze voor zijn rekening nam. Op deze onderwerpen verklaren zij eensluidend en consistent.
2.3.
Op Dexia rust de bewijslast van haar stelling dat de echtgenote op een zodanig tijdstip al daadwerkelijk bekend was met het bestaan van de bovenvermelde leaseovereenkomsten dat sprake is van verjaring van het vernietigingsrecht van artikel 1:89 BW. Dat brengt mee dat ook het risico dat Dexia in het leveren van dat bewijs niet geslaagd wordt geoordeeld bij Dexia ligt. Op grond van de getuigenverklaringen en de in het geding gebrachte stukken kan, ook in onderling verband en samenhang bezien, niet worden vastgesteld dat de echtgenote eerder dan drie jaren voor de twee vernietigingsbrieven daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van die leaseovereenkomsten. Dexia heeft in eerste aanleg en in hoger beroep ter onderbouwing van de door haar gestelde bekendheid van de echtgenote voor het overige gewezen op verschillende omstandigheden, maar deze argumenten betreffen vooral veronderstellingen en aannemelijkheden. Hetgeen Dexia heeft gesteld is, gelet op de getuigenverklaringen, niet voldoende om te kunnen concluderen dat de echtgenote eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomst.
2.4.
Het voorgaande brengt met zich dat wordt toegekomen aan het door Dexia in eerste aanleg gevoerde verweer dat een aantal posten ter verrekening in aanmerking moet worden genomen. De zaak zal naar de rol worden verwezen teneinde Dexia in de gelegenheid te stellen dit verweer bij akte (nader) toe te lichten, waarna [appellant] hierop bij antwoordakte zal kunnen reageren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. Beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 27 januari 2015 voor akte aan de zijde van Dexia als bedoeld in rechtsoverweging 2.4;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W. van den Bergh, J.W.M. Tromp en P.W.A. van Geloven en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 december 2014.