ECLI:NL:GHAMS:2014:5496

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
13/00008
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2008

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem met betrekking tot een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2008. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning was vastgesteld op € 13.999. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit werd afgewezen. Vervolgens heeft hij beroep ingesteld bij de rechtbank, die zijn beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.

Tijdens de zitting op 21 oktober 2014 is belanghebbende niet verschenen, ondanks dat hij was uitgenodigd. Het Hof heeft vastgesteld dat de gegevens uit de Fiscale Loon Gegevens (Fibase) en een computeruitdraai van loonaangiftes het vermoeden rechtvaardigen dat belanghebbende naast het door hem opgegeven loon ook een bedrag van € 11.557 aan loon heeft genoten, waarover € 1.169 aan loonheffing is ingehouden. Belanghebbende heeft betwist dat hij dit loon heeft ontvangen, maar het Hof oordeelt dat hij zijn stelling niet voldoende heeft onderbouwd.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 30 oktober 2014. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 13/00008
30 oktober 2014
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[A 1]te[B], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/428 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 7 oktober 2011 over het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit woning en werk van € 13.999 onder verrekening van € 1.649 aan loonheffing en een eerder opgelegde voorlopige aanslag tot een negatief bedrag van € 1.885.
1.2.
Op 31 oktober 2011 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslag. Bij uitspraak van 16 december 2011 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de inspecteur op 27 januari 2012 beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem (de rechtbank). Bij uitspraak van 28 november 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep van belanghebbende is bij het Hof ingekomen op 4 januari 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. Namens belanghebbende, die bij brief van 13 augustus 2014, aangetekend verzonden aan het adres van belanghebbende[C], is uitgenodigd voor de zitting, is niemand verschenen. Blijkens de in het dossier gevoegde track & trace-gegevens van PostNL is deze brief op 15 augustus 2014 aangeboden en afgeleverd. Voor ontvangst van de zending is – volgens die gegevens - getekend.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.9. van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende en de inspecteur worden daarin aangeduid als ‘eiser’ en als ‘verweerder’.
“2.1. Eiser is geboren in 1983 en ongehuwd. Zijn fiscaal partner is mevrouw[D].
2.2.
Eiser is [Hof: in aan het onderhavige jaar voorafgegane jaren] werkzaam geweest bij [E 1]. Deze naam is per 1 september 2008 gewijzigd in[F 1], maar handelde onder de naam [E 2] (hierna voor de hele periode: Bar 16).
2.3.
Eiser heeft op 18 juni 2009 aangifte over 2008 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.442. Dit bedrag bestaat uit looninkomsten en is als volgt opgebouwd:
- loon [G] € 1.952;
- loon [H]: € 490.
2.4.
Verweerder heeft met dagtekening 24 juli 2009 een voorlopige aanslag ib/pvv 2008 opgelegd conform de ingediende aangifte.
2.5.
Bij het opleggen van de aanslag heeft verweerder het opgegeven loon gecorrigeerd met € 11.557.
2.6.
Tot de dossierstukken behoort een overzicht van de Fiscale Loon Gegevens (Fibase) ten name van eiser over het jaar 2008. Hierop staat onder meer het volgende:
Trefwoord Tijdvak Valuta Loonheffing Loon
[1] 01-01 t/m 31-12 EUR 79 490
[2] 01-01 t/m 3l-12 EUR 402 1.952
[3] 01-01 t/m 3l-12 EUR 326 3.537
[4] 01-01 t/m 3l-12 EUR 843 8.020
2.7.
Tot de dossierstukken behoort een e-mailbericht van Administratie-, belasting-, en juridisch adviesbureau P. Waaijer van 23 maart 2012, gericht aan de Belastingdienst. Deze luidt als volgt:
“Naar mijn weten is de heer [A 2], [… 1], van 1 juli 2005 t/m 31 augustus 2008 in dienst geweest bij [E 4], loonheffingnummer [… 2] en van 1 september 2008 t/m 30 april 2009 in dienst geweest bij[F 2], loonheffingnummer [… 3]. Voor de periode 1 juli 2005 t/m 30 april 2009 is maandelijks een aangifte loonheffing ingediend. Tevens zij er maandelijkse salarisspecificaties en jaarlijks een jaaropgaaf gemaakt.
2.8.
Tot de dossierstukken behoort een e-mail van [X] van 27 april 2012 gericht aan de Belastingdienst, waarin als volgt is geantwoord op de vraag van verweerder op welke rekening de uitbetaling van salaris aan eiser heeft plaatsgevonden:
“De eigenaar heeft destijds doorgegeven dat de betalingen per kas zijn gedaan.”
2.9.
Verweerder heeft een computeruitdraai van loonaangiftes van [E 5] over de maanden augustus 2008 tot en met december 2008 overgelegd. Hierop staat de naam van eiser, zijn sofinummer en als datum indiensttreding 1 juli 2005.”
2.2.
Over deze vaststelling van de feiten bestaat geen geschil, zodat ook het Hof daarvan zal uitgaan. Hieraan voegt het Hof nog toe dat bij de onder 2.4. van de rechtbankuitsptraak bedoelde voorlopige aanslag rekening is gehouden met € 480 aan loonheffing. Bij de omstreden aanslag is uitgegaan - zowel voor wat betreft het loon als voor de loonheffing - van de in Fibase opgenomen gegevens.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is evenals bij de rechtbank in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht een bedrag van € 11.557 tot het belastbare inkomen uit werk en woning heeft gerekend, welk bedrag - naar de inspecteur stelt maar belanghebbende betwist - in het onderhavige jaar als loon van [E 6] en[F 3] door belanghebbende zou zijn genoten.
3.2.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1.
De onder 2.6. van de uitspraak van de rechtbank opgenomen gegevens uit Fibase en de onder 2.9. van die uitspraak bedoelde computeruitdraai rechtvaardigen het vermoeden dat belanghebbende in het onderhavige jaar naast het door hem in zijn aangifte vermelde loon ook - onder inhouding van € 1.169 aan loonheffing - tot een totaalbedrag van € 11.557 aan loon heeft genoten van [E 7] en [F 4].
4.2.
Belanghebbende heeft aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat hij in 2008 niet werkzaam is geweest voor [E 8] en [F 5], dat de heer [F 6] onjuiste opgaven heeft gedaan aan de Belastingdienst en dat zijn partner in zijn levensonderhoud voorzag.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof is hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, nu dat op geen enkele wijze nader (bijvoorbeeld aan de hand van een verklaring van zijn partner) is onderbouwd, onvoldoende om het onder 4.1. verwoorde vermoeden te ontzenuwen.
4.4.
Voor dit geding dient er derhalve van worden uitgegaan dat belanghebbende de in Fibase opgenomen bedragen aan loon daadwerkelijk heeft genoten. Alsdan is het gelijk aan de inspecteur.
Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep ongegrond is. Het Hof zal daarom de uitspraak van de rechtbank bevestigen.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 (in verbinding met artikel 8:108) van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, M.J. Leijdekker en A.O. Lubbers, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van [de] griffier. De beslissing is op 30 oktober 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.