3.7.Naar aanleiding van het hiervoor bedoelde gesprek van 17 januari 2011 tussen [geïntimeerde] en [X] heeft [X] [geïntimeerde] een e-mail gestuurd waarin het volgende valt te lezen:
“(…) Je spreekt in termen van dé waarheid en de eis aan jezelf om volstrekt eerlijk te zijn. Muziek heeft voor jou alles te maken met eerlijkheid en openheid. Jouw leerlingengroep bestaat voor 40% uit volwassenen die, naar jouw eigen zeggen, assertief zijn en aan kunnen geven of ze jouw levensvisie delen. Je hebt echter 60% kinderen als leerling en vooral voor deze groep maak ik mij zorgen. Ben je in staat om muziekles, waar leerlingen primair voor komen, en jouw geloofsovertuiging te scheiden? Kan je zelf een grens hanteren tussen spreken over hetgeen jou zo vervuld, leven volgens Gods leer, en de educatieve taak op het gebied van muziekonderwijs? Je zegt zelf misschien niet onfeilbaar te zijn maar hier zeker terughoudend in te zijn. Je bent je bewust van je taak en verantwoordelijkheid als docent. Je noemt je geloof een groot en zwaar onderwerp dat je niet met kinderen bespreekt want je vindt het een taak van ouders om kinderen hierin te begeleiden.(…) Mijn zorg over de mate waarin jij jouw ideologie meeneemt in de les is door het gesprek niet weggenomen.”
Ook op 24 januari 2012 heeft een gesprek met [geïntimeerde] plaatsgehad. In de e-mail van [X] aan [geïntimeerde] van 25 januari 2012, waarbij de overeenkomst is opgezegd, is daarover het volgende vermeld:
“Aanleiding voor dit gesprek was jouw telefonische oproep aan mij afgelopen zaterdag. Samengevat liet je mij in dit gesprek weten dat:
- je jezelf niet kon zijn,
- je je gefrustreerd voelde,
- het onwerkbaar voor je is om niet te mogen spreken over de waarheid in je lessen,
- je hart niet meer stroomt en
- je niet in het moment kunt leven omdat wij eerder de afspraak hebben gemaakt dat jij muziekles en je levensovertuiging scheidt in je lessen.
(…)
Daarbij heb ik specifiek aan je aangegeven dat ik vooral kinderen wil vrijwaren van welke levensovertuiging/religieuze invloed dan ook omdat zij zich, anders dan volwassenen, niet hiertegen kunnen verweren. Jij geeft hierop de reactie dat je kinderen geestelijk soms rijper vindt dan volwassenen en dat je niet weet waar je de grens moet trekken in het wel of niet met leerlingen spreken over je geloof. Sommige kinderen zijn in jouw ogen zo getalenteerd dat je vermoed dat je op een punt komt dat je niet meer om je geloof heen kunt en dat je wel met hen moet praten over “de waarheid”. Je zegt niet te weten of je je dan kunt beheersen.
Jouw telefonische oproep van afgelopen zaterdag betrof een dergelijke situatie. Je voelde de noodzaak om aan mij te laten weten hoe gefrustreerd je je voelde omdat je in een aankomende les met een talentvolle leerlinge van twaalf jaar niet “de waarheid” zou kunnen bespreken.”
In een e-mail van [X] aan [geïntimeerde] van 24 februari 2012, waarin [X] aan [geïntimeerde] vroeg zijn visie te geven op een concepttekst voor een brief waarin de docenten zouden worden geïnformeerd, is het volgende vermeld:
“Je hebt mij vandaag bevestigd dat jij muziek en het boek (bijbel) als één, als dezelfde waarheid, beschouwd. Bij talentvolle leerlingen wil jij de vrijheid om de, in jouw ogen, samenhang tussen de bijbel en muziekleer te bespreken. Je hebt een moeder van een talentvolle leerling gevraagd of je met de leerling kunt praten over de bijbel. De moeder beschouwt dit als cultuur en maakt geen bezwaar. Ondanks dat een moeder beslist wat haar kind al dan niet voor les geniet, vind ik jouw vraag aan de moeder al grensoverschrijdend. Op dat moment wordt de moeder geconfronteerd met een vraag die, in mijn ogen, geen verband houdt met muziekles. Jij weerspreekt dit omdat jij vindt dat de bijbel direct verband houdt met muziekles. (…) Je vindt het onbegrijpelijk dat ik deze waarheid niet zie en je vindt het dan ook discutabel of ik wel gerechtigd ben om het Muziekpakhuis te vrijwaren van “de waarheid”.”
Het hof constateert dat [geïntimeerde] de hiervoor weergegeven inhoud van deze e-mails, gespreksverslagen, niet (voldoende gemotiveerd) heeft weersproken. Het hof acht dan ook voldoende aannemelijk geworden dat het uit de e-mails naar voren komende beeld dat [geïntimeerde] zijn geloof en levensovertuiging meer dan incidenteel een rol heeft laten spelen bij het geven van muziekonderwijs, óók aan minderjarige leerlingen, juist is. Een en ander strookt overigens geheel met de door het Muziekpakhuis in eerste aanleg overgelegde verklaringen van diverse bij het Muziekpakhuis (al dan niet in het verleden) betrokken functionarissen, waarin verslag wordt gedaan van het geloof als het centrale thema in de contacten met [geïntimeerde]. Het hof wijst ten slotte op een verslag van een gesprek van [X] en [geïntimeerde] op 9 mei 2011 (in het verslag wordt melding gemaakt van de aanwezigheid van een derde als toehoorder). In dit verslag is vermeld dat de directe aanleiding voor het gesprek was het opzeggen van de lessen door twee leerlingen. In het verslag is de reactie van twee ouders weergegeven.
Ouder 1: “(…) Het ging fijn, maar uiteindelijk zijn we besloten om niet door te gaan omdat het niet een echt handig tijd was (X speelt ook voetbal op die zelfde dag, dus het was een beetje rennen). Zelf vond ik [geïntimeerde] ([geïntimeerde]; hof) een leuk docent, en X vond het super, maar ik vond het raar dat toen we maakte om weg te gaan, begon hij me te vragen over god en kerken en dat soort dingen. Ik vond het niet erg, maar wel niet de juiste moment voor dat soort discussie. Voor iemand anders misschien gewoon een leuk discussie, maar voor mij een beetje raar. (…)”.
Ouder 2: “(…) De moeder vindt jou een uitstekende docent maar op dit moment een verwarde indruk maken en in toenemende mate fanatiek in je geloofsuitingen. Zij gaf aan zich zorgen over je te maken.”