ECLI:NL:GHAMS:2014:5395

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
18 december 2014
Zaaknummer
200.150.375/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van bewind en mentorschap voor een meerderjarige met een licht verstandelijke beperking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij haar (toekomstige) goederen voor de duur van drie jaren onder bewind zijn gesteld en een mentorschap is ingesteld. [appellante] is geboren op [geboortedatum] en heeft een licht verstandelijke beperking. Ze heeft tot 27 december 2013 bij haar grootmoeder gewoond, waarna ze bij haar moeder is gaan wonen. De grootmoeder heeft verzocht om bewind en mentorschap, omdat zij zich zorgen maakt over de financiële en persoonlijke situatie van [appellante].

Tijdens de zitting in hoger beroep zijn verschillende betrokkenen verschenen, waaronder de grootmoeder, de moeder van [appellante], en de benoemde bewindvoerders en mentor. Het hof heeft de situatie van [appellante] beoordeeld, waarbij het in aanmerking heeft genomen dat zij een IQ van 66 heeft en daardoor kwetsbaar is. [appellante] heeft aangegeven dat zij hulp nodig heeft, maar dat zij in staat is om haar eigen keuzes te maken en dat de benoeming van bewindvoerders en een mentor niet nodig is.

De grootmoeder heeft echter betoogd dat [appellante] in het verleden problemen heeft gehad met het beheren van haar financiën en dat zij ondersteuning nodig heeft. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] begeleiding en ondersteuning nodig heeft bij het maken van keuzes en dat er een risico bestaat op overvraging zonder deze ondersteuning. Het hof heeft geconcludeerd dat de kantonrechter terecht de bestreden beschikkingen heeft gegeven en heeft deze bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 25 november 2014
Zaaknummers: 200.150.375/01 en 200.150.370/01
Zaaknummers eerste aanleg: 2179286 BM VERZ 13-677 MVH en 2179365 MB VERZ 13-45 MVH
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep van:
[APPELLANTE],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. M. Berbee te Den Helder,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. C. Teerenstra te Den Helder [onttrokken].

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk [appellante] en de grootmoeder genoemd.
1.2.
[appellante] is op 27 mei 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 14 april 2014 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter), met kenmerk 2179286 BM VERZ 13-677 MVH en 2179365 MB VERZ 13-45 MVH.
1.3.
De grootmoeder heeft op 16 september 2014 stukken ingediend.
1.4.
[appellante] heeft op 17 september 2014 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaken zijn op 1 oktober 2014 tegelijkertijd ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- [appellante], bijgestaan door haar advocaat;
- de grootmoeder;
- mevrouw [X] (hierna: de moeder);
- mevrouw [Y] (hierna: de tante);
- mevrouw [Z] en de heer [A], h.o.d.n. Uniqorn (hierna ook: de bewindvoerders);
- mevrouw [B] (hierna ook: de mentor).

2.De feiten

[appellante] is geboren op [geboortedatum]. Zij is bij beschikking van de kinderrechter van 28 september 1996 onder toezicht gesteld en destijds met instemming van de moeder bij de grootouders van moederszijde geplaatst. Bij beschikking van de rechtbank Alkmaar van 24 september 1998 is de moeder ontheven uit het gezag over [appellante]. Tot 27 december 2013 heeft [appellante] bij de grootmoeder gewoond. Vanaf deze datum verblijft zij bij de moeder die samen met haar partner, de heer [C], en [appellante] halfzus een gezin vormt.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking met kenmerk 2179286 BM VERZ 13-677 MVH zijn de (toekomstige) goederen van [appellante] voor de duur van drie jaren onder bewind gesteld en zijn, zowel samen als ieder afzonderlijk bevoegd, tot bewindvoerder benoemd mevrouw [Z] en de heer [A], h.o.d.n. Uniqorn. Bij de bestreden beschikking met kenmerk 2179365 MB VERZ 13-45 MVH is ten behoeve van [appellante] voor de duur van drie jaren een mentorschap ingesteld en is mevrouw [B] benoemd tot mentor. Deze beschikkingen zijn gegeven op het verzoek van de grootmoeder.
3.2.
[appellante] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikkingen, de inleidende verzoeken van de grootmoeder af te wijzen.
3.3.
De grootmoeder heeft ter zitting in hoger beroep verzocht de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of de kantonrechter terecht en op goede gronden de (toekomstige) goederen van [appellante] voor de duur van drie jaren onder bewind heeft gesteld en ten behoeve van [appellante] voor de duur van drie jaren een mentorschap heeft ingesteld en of die gronden thans nog aanwezig zijn.
Ingevolge artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen, die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
Op grond van artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, te zijnen behoeve een mentorschap instellen.
4.2.
[appellante] erkent dat in het verleden is komen vast te staan dat zij een licht verstandelijke beperking heeft. Het enkele feit dat zij een licht verstandelijke beperking heeft betekent volgens [appellante] evenwel niet zonder meer dat zij ook niet in staat is om haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. [appellante] erkent dat zij hulp nodig heeft en die hulp weet zij ook te vinden in een vrijwillig kader. [appellante] stelt dat geen sprake is van verkwisting, dat zij in staat is om de juiste keuzes te maken, dat zij naar school gaat om de nodige certificaten te halen en dat zij zodra ze die behaald heeft wil gaan werken. De onderhavige maatregelen schieten hun doel voorbij en zullen volgens [appellante] leiden tot hoge uitgaven voor haar gelet op de tarieven van de bewindvoerders en de mentor. [appellante] is dan ook van mening dat de kantonrechter ten onrechte de bewindvoerders en de mentor heeft benoemd. Volgens [appellante] is de kantonrechter hiermee ten onrechte voorbij gegaan aan haar wens om geen bewindvoerder(s) en mentor te benoemen.
4.3.
De grootmoeder heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat in de periode waarin [appellante] zelf haar financiën regelde de betaling van de zorgverzekering niet gecontinueerd werd. De grootmoeder is van mening dat gelet op het feit dat [appellante] een UWV-uitkering en een studievergoeding ontvangt, haar spaargeld niet hoeft te worden aangewend voor de betaling van de bewindvoerders en de mentor. Uit het medisch onderzoek dat in het kader van een arbeidskundig rapport op 20 juni 2013 is gedaan, valt volgens de grootmoeder af te leiden dat het voor [appellante] moeilijk is om te gaan met conflicten en dat zij verhoogd kwetsbaar is wanneer er hoge eisen aan haar worden gesteld. De voortgang naar begeleid zelfstandig wonen is in het geding aangezien er geen ondersteuning meer plaatsvindt. De grootmoeder is van mening dat de gronden voor een onderbewindstelling en een mentorschap aanwezig zijn (en waren).
4.4.
Het hof overweegt dat uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep het volgende is gebleken.
[appellante] is op zeer jonge leeftijd bij haar grootouders moederszijde gaan wonen en onder toezicht gesteld om de plaatsing bij de grootouders veilig te stellen en de continuïteit van haar opvoeding te waarborgen. De ondertoezichtstelling heeft voortgeduurd totdat [appellante] meerderjarig is geworden. Op 26 juni 2013 is een psychodiagnostisch onderzoek uitgevoerd bij [appellante]. Uit dit onderzoek blijkt dat [appellante] een totaal IQ van 66 en daarmee een licht verstandelijke beperking heeft en dat zij functioneert op moeilijk lerend niveau. [appellante] heeft in het kader van de ondertoezichtstelling hulp ontvangen van een pleegzorgbegeleider en een gezinsvoogd van Parlan. Deze hulpverlening is op het moment dat [appellante] meerderjarig is geworden beëindigd en uit het trajectplan van Parlan van 11 september 2013 valt onder meer op te maken dat [appellante] graag zelfstandig wil (leren) wonen, dat Stichting MEE de grootouders en [appellante] ondersteunt bij het realiseren hiervan, dat er in dit verband een indicatie ligt voor zelfstandig begeleid wonen en dat Stichting MEE na beëindiging van de ondertoezichtstelling de hulpverlening zal voortzetten. Uit informatie (gedateerd 30 december 2013) van de voormalig gezinsvoogd blijkt onder meer dat [appellante] zeer kwetsbaar en gemakkelijk te beïnvloeden is. [appellante] heeft, toen zij nog bij haar grootouders verbleef, gedurende een lange periode regelmatig in de weekenden gelogeerd bij ’s Heeren Loo. Dit ter ontlasting van de grootouders en om in contact te komen met leeftijdsgenoten. [appellante] heeft zich kort nadat zij meerderjarig geworden is aangemeld bij ’s Heeren Loo voor een begeleid wonen traject omdat zij meer behoefte had aan zelfstandigheid en vrijheid. [appellante] is altijd in meer of mindere mate contact met haar moeder blijven houden. De moeder en de grootmoeder verschillen van inzicht over wat goed voor [appellante] is. Onder meer verschillen zij van inzicht over de door [appellante] te maken keuzes op het gebied van wonen, financiën en school. [appellante] heeft na haar achttiende verjaardag en na, naar zij zelf ter zitting in hoger beroep heeft aangegeven, “een beetje ruzie” met de grootmoeder te kennen gegeven dat zij voorlopig bij de moeder wil wonen. In een brief van 13 februari 2014 schrijft de (vorige) mentor van Maggies school dat [appellante] de thuissituatie moeilijk vindt, dat zij bang is dat er steeds ruzie komt, dat zij niet kan vertellen wat zij zelf precies kan of denkt te moeten kunnen nu zij achttien is en dat zij wel graag een eigen plek wil om te wonen maar met iemand die zij dingen kan vragen. Het ingezette traject naar begeleid wonen is afgebroken nadat de moeder en haar partner zorgen hebben geuit over de locatie waar [appellante] geplaatst zou gaan worden. Uit een brief van 9 augustus 2014 van ’s Heeren Loo blijkt vervolgens dat de zorgovereenkomst met ’s Heeren Loo op verzoek van [appellante] is ingetrokken en dat zij niet meer op een plek op de wachtlijst staat.
[appellante] heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zij nog steeds graag begeleid zelfstandig wil wonen en dit graag zelf wil regelen en dat zij het lastig vindt dat zij overal tussen in zit. Ter zitting in hoger beroep heeft mevrouw [B] verklaard dat zij contact onderhoudt met de school van [appellante] en de hulpverlening, dat zij contact heeft opgenomen met [appellante] maar dat het mentorschap niet wordt geaccepteerd door de moeder en haar partner, dat [appellante] aanvankelijk erg te spreken was over ’s Heeren Loo maar dat de moeder en haar partner het traject hebben afgebroken. De bewindvoerders hebben verklaard dat zij, zoals te doen gebruikelijk, bij aanvang van een bewind een bankrekening openen waarvoor zij de handtekening van de onderbewindgestelde nodig hebben, dat zij in onderhavig geval veel moeite hebben moeten doen om de handtekening van [appellante] te krijgen, dat er aanvankelijk een achterstand was in de betaling van de zorgverzekering van [appellante], in verband waarmee een deurwaarder betrokken is geraakt, maar dat op dit moment de financiën van [appellante] op orde zijn.
Het hof overweegt dat [appellante], gelet op haar verstandelijke beperking in samenhang met haar (relatief grote) kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid, begeleiding en ondersteuning nodig heeft, onder andere bij het maken van keuzes en dat, indien niet in deze begeleiding en ondersteuning wordt voorzien, er een risico bestaat op overvraging van [appellante]. Het hof is op grond hiervan en hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] door haar geestelijke toestand (voorlopig) niet in staat is om zelf haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen afdoende te behartigen. Het hof neemt hierbij, overigens, nog in aanmerking dat de moeder van [appellante] haar wil ondersteunen bij de behartiging van deze belangen, hetgeen positief is, maar dat deze ondersteuning onvoldoende is, nu in het bijzonder sinds de verhuizing van [appellante] naar de moeder een breuk is opgetreden in de professionele begeleiding die [appellante] tot dan toe ontving én een breuk in het contact dat zij met haar grootmoeder had. Het hof is daarom van oordeel dat het noodzakelijk is dat de vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen van [appellante] behartigd dienen te worden door neutrale derden. Nu [appellante] een uitkering ontvangt en nauwelijks vaste lasten heeft, zal het niet nodig zijn om haar spaargeld aan te wenden om de kosten van de bewindvoering en het mentorschap te voldoen.
4.5.
De slotsom is, gelet op al het vorenoverwoge, dat de kantonrechter de (toekomstige) goederen van [appellante] terecht en op goede gronden voor de duur van drie jaren onder bewind heeft gesteld en terecht en op goede gronden voor de duur van drie jaren een mentorschap ten behoeve van [appellante] heeft ingesteld en dat die gronden thans nog aanwezig zijn. De bestreden beschikkingen zullen worden bekrachtigd.
4.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikkingen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Leijdekker, M.F.G.H. Beckers en J.W. van Zaane in tegenwoordigheid van mr. S.E. Harenberg als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2014.