ECLI:NL:GHAMS:2014:5390

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
23-003416-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van professioneel vuurwerk en poging tot vervaardigen daarvan in een woning

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1949, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk, het proberen te vervaardigen van professioneel vuurwerk en het zonder erkenning opslaan van explosieven. De tenlastelegging betrof feiten die zich op 21 december 2011 in IJmuiden hebben voorgedaan. De verdachte had een aanzienlijke hoeveelheid vuurwerk, waaronder mortierbommen en noodseinmiddelen, in zijn woning opgeslagen, wat in strijd was met de geldende wetgeving omtrent vuurwerk.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 september 2014 heeft de advocaat van de verdachte betoogd dat de politie onrechtmatig de woning van de verdachte is binnengetreden. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte toestemming had gegeven voor het binnentreden, waardoor er geen sprake was van een onherstelbaar vormverzuim. Het hof heeft de inhoud van het proces-verbaal van aanhouding als betrouwbaar beschouwd en de verweren van de verdediging verworpen.

Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle tenlastegelegde feiten en heeft de eerdere veroordeling van de economische politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 160 uren, te vervangen door 80 dagen hechtenis bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft de ernst van de feiten en de risico's voor de veiligheid van de omgeving in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

parketnummer: 23-003416-13
datum uitspraak: 7 oktober 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 juli 2013 in de strafzaak onder parketnummer 81-057250-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1949,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 september 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman, mr. P.J. van den Broeke, advocaat te Overveen, naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij, op of omstreeks 21 december 2011 te IJmuiden, opzettelijk, professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, te weten een aantal althans één mortierbom(men) en/of zes althans één of meer noodseinmiddelen voorhanden heeft gehad
en/of
als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk, te weten: een aantal althans één mortierbom(men) en/of zes althans één of meer noodseinmiddelen voorhanden heeft gehad;
2:
hij, op of omstreeks 21 december 2011 te IJmuiden, opzettelijk, ca. 76,3 kg, althans een hoeveelheid vuurwerk voor handen heeft gehad buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4 Vuurwerkbesluit en/of in artikel 2.2.2, 3.2.1 en/of 3A.2.1. Vuurwerkbesluit waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk en/of artikel 2.2.1 Vuurwerkbesluit, waarvoor een melding is gedaan krachtens artikel 2.2.4 Vuurwerkbesluit;
3:
hij, op of omstreeks 21 december 2011 te IJmuiden, ter uitvoering van een voorgenomen misdrijf om opzettelijk professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, te weten mortierbom(men) te vervaardigen, materiaal voor het vervaardigen van professioneel vuurwerk heeft aangeschaft, waaronder lanceerbuizen en/of een wasp stinger en/of diverse pyrotechnische stoffen dan wel grondstoffen voor pyrotechnische stoffen, buskruit en/of lonten en/of ronde kartonnen hulzen en/of elektrisch ontstekingsdraad terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4:
hij, op of omstreeks 21 december 2011 te IJmuiden, al dan niet opzettelijk, zonder erkenning explosieven, te weten een hoeveelheid buskruit en/of pyrotechnische stoffen heeft opgeslagen en/of gebruikt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bespreking van de gevoerde verweren

Onrechtmatig binnentreden
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de politie onder onduidelijke/valse voorwendselen zich de toegang heeft verschaft tot de woning van de verdachte en dat zij de woning onrechtmatig - in strijd met de voorschriften van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: Awbi) - heeft betreden. De verdachte heeft verklaard dat hij overrompeld werd door de situatie en dat hij daarom de politieagenten de toegang tot de woning heeft verschaft. Er werd niet aan hem medegedeeld waarvan hij werd verdacht. Voorts is onduidelijk of er een machtiging tot binnentreden is afgegeven. De raadsman concludeert dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim en dat al hetgeen als gevolg van het binnentreden is aangetroffen dient te worden uitgesloten van het bewijs.
Het hof gaat uit van de juistheid van de inhoud van het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van 21 december 2011, waaruit blijkt dat de verbalisanten eerder die dag met toestemming van de bewoner, zijnde de verdachte, de woning aan het [adres 1] te IJmuiden zijn binnengetreden. Voorafgaand aan het binnentreden hebben de betreffende verbalisanten zich gelegitimeerd en hebben zij het doel van het binnentreden aan de verdachte medegedeeld. [1] Hieruit volgt dat de verbalisanten geen machtiging tot binnentreden hebben gebruikt om de woning te kunnen betreden, omdat de verdachte hen hier reeds toestemming voor had gegeven. Dit blijkt eveneens uit het proces-verbaal van bevindingen van het binnentreden, waarin is opgenomen dat de verbalisanten door de verdachte de woning werden binnengelaten en dat van de machtiging tot binnentreden geen gebruik werd gemaakt. [2] De verdachte betwist ook niet dat hij hen toestemming heeft gegeven, maar stelt ter terechtzitting in hoger beroep dat hij zich overrompeld voelde.
Dat de verdachte zich overrompeld voelde, blijkt niet uit zijn reactie op de komst van de verbalisanten. De verdachte heeft de verbalisanten na het binnentreden uit zichzelf de woning rondgeleid en hij heeft hen op eigen initiatief in de woonkamer een doos met lege mortierhulzen getoond. [3] Gelet op deze omstandigheden acht het hof niet aannemelijk geworden dat de verdachte zich overrompeld voelde. Gezien de door de verdachte verleende toestemming, is het hof van oordeel dat de verbalisanten zich gelegitimeerd in de woning bevonden en dat een machtiging tot binnentreden niet was vereist. Van een onherstelbaar vormverzuim is dan ook geen sprake, zodat de aangetroffen goederen tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld dat de machtiging tot binnentreden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, Awbi zich in het dossier dient te bevinden omdat deze klaarblijkelijk wel was afgegeven, overweegt het hof dat dit geen eis is die steun vindt in het recht. Het hof verwerpt het verweer.
Feiten 1 en 3
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat op grond van de beschrijving van de mortierbom in het onderzoeksrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) geen bewijs is geleverd dat het om een dergelijke bom zou zijn gegaan. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat er sprake is van een ondeugdelijke poging van de verdachte, omdat de ronde bal slechts een probeersel was, dat niet is te classificeren als een mortierbom.
De in beige papier gewikkelde bal, voorzien van een groen aansteeklont, die is aangetroffen in de woning van de verdachte, is onderzocht door het NFI. Het NFI concludeert dat deze bol gezien de opbouw en de verwachte uitwerking een zogenaamde mortierbom is, die niet door de minister is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik en dat is geclassificeerd als professioneel vuurwerk, zoals omschreven in het Vuurwerkbesluit. [4] Deze beschrijving door het NFI laat zich bezwaarlijk anders verstaan dan dat de bij de verdachte aangetroffen bol een mortierbom is. Bovendien heeft de verdachte ook zelf verklaard dat hij een mortierbom had gemaakt. [5] Het hof is derhalve van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de verdachte een mortierbom voorhanden heeft gehad. Van een ondeugdelijke poging is dan ook geen sprake. Het hof verwerpt de verweren.
Feit 2
De raadsman heeft betoogd dat de ten laste gelegde hoeveelheid vuurwerk een brutogewicht betreft en dat dit gewicht tevens 7 kg kaf van rijst, 5 kg papier, 6 kg bindmiddelen en 2 kg bentoniet bevat. Na aftrek van het gewicht, dat toe te schrijven is aan goederen die niet tot vuurwerk gerekend mogen worden, blijft er volgens de raadsman slechts een geringe hoeveelheid vuurwerk over, welke hoeveelheid volgens de richtlijn voor strafvordering vuurwerkdelicten slechts een geldboete van € 250,00 zou opleveren.
Op grond van artikel 1.2.4, tweede lid van het Vuurwerkbesluit (geldend ten tijde van het ten laste gelegde feit) is geen vergunning vereist voor het voorhanden hebben van consumentenvuurwerk, indien niet meer dan 10 kg consumentenvuurwerk voorhanden is. Het hof overweegt dat het bij de verdachte aangetroffen vuurwerk niet alleen consumentenvuurwerk betrof, maar ook professioneel vuurwerk, zodat de uitzondering gesteld in artikel 1.2.4, tweede lid, van het Vuurwerkbesluit niet op de verdachte van toepassing is. Bovendien heeft de verdachte zowel ter terechtzitting in eerste aanleg, als ook in hoger beroep verklaard dat hij in totaal 76 kilo vuurwerk in zijn woning en berging had liggen. Het hof acht derhalve een hoeveelheid van circa 76,3 kg (als ten laste gelegd) bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 21 december 2011 te IJmuiden, opzettelijk professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, te weten een mortierbom en noodseinmiddelen voorhanden heeft gehad
en
als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk, te weten: een mortierbom en noodseinmiddelen voorhanden heeft gehad;
2:
hij op 21 december 2011 te IJmuiden, opzettelijk ca. 76,3 kg voorhanden heeft gehad buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4 Vuurwerkbesluit en in artikel 2.2.2, 3.2.1 en 3A.2.1 Vuurwerkbesluit waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk en artikel 2.2.1 Vuurwerkbesluit, waarvoor een melding is gedaan krachtens artikel 2.2.4 Vuurwerkbesluit;
3:
hij op 21 december 2011 te IJmuiden, ter uitvoering van een voorgenomen misdrijf om opzettelijk professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, te weten mortierbommen te vervaardigen, materiaal voor het vervaardigen van professioneel vuurwerk heeft aangeschaft, waaronder lanceerbuizen en een wasp stinger en diverse pyrotechnische stoffen dan wel grondstoffen voor pyrotechnische stoffen, buskruit en lonten en ronde kartonnen hulzen en elektrisch ontstekingsdraad, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4:
hij op 21 december 2011 te IJmuiden, al dan niet opzettelijk, zonder erkenning explosieven, te weten een hoeveelheid buskruit en pyrotechnische stoffen heeft opgeslagen.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
poging tot handelen in strijd met een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijke overtreding van artikel 17 van de Wet explosieven voor civiel gebruik.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf van 160 uren, te vervangen door 80 dagen hechtenis bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft een grote hoeveelheid zwaar vuurwerk – deels professioneel vuurwerk – voorhanden gehad, terwijl hij niet heeft voldaan aan de wettelijke eisen die worden gesteld met het oog op de veiligheid en het veilig gebruik van vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik. De overheid tracht middels milieu- en veiligheidsvoorschriften de kans op calamiteiten zoveel mogelijk te beperken. Door aldus te handelen heeft verdachte, woonachtig in een flatgebouw in een voorts ook bebouwde woonomgeving, onverantwoorde risico's genomen en de gezondheid van mensen in gevaar gebracht.
Het hof acht, alles afwegende, een straf zoals opgelegd door de rechtbank passend en geboden, met dien verstande dat het hof de proeftijd vaststelt op twee jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 45 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer, de artikelen 1 onder 2, 1a onder 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 17 van de Wet explosieven voor civiel gebruik.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • een zilverkleurige persvorm zilverkleurige 5 poot;
  • een Wasp stinger wikkelapparaat voor mortieren bestaande uit twee delen;
  • een houten mengkast voor het mengen van chemische stoffen;
  • een op oliedruk werkende grote ronde pers.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • zeven lanceerrekken;
  • vierentwintig stuks mortierbuizen dutch pyro, verschillende maten;
  • twee dozen gevuld met lege vuurwerkhulzen;
  • dertig kilogram ontplofbare en brandbare stoffen;
  • tachtig kilogram grondstoffen voor vuurwerk; diverse papieren, te weten aankoopbewijzen, folders en aantekeningen.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag ter waarde van € 2.020,10.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. W.H. van Benthem en mr. A.M.C.C. Tubbing, in tegenwoordigheid van mr. A.T. de Muinck - Dezentje, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 oktober 2014.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aanhouding, pagina 34.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 85.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 85.
4.Explosievenonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van mogelijke explosieve stoffen in IJmuiden op 21 december 2011, p. 180.
5.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte, p. 44 en p. 61.