ECLI:NL:GHAMS:2014:5123

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
4 december 2014
Zaaknummer
200.110.998-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van de bank bij omzetten van krediet en afsluiten van beleggingsverzekering

In deze zaak gaat het om de zorgplicht van ABN AMRO Bank N.V. ten aanzien van een klant, [appellant], die in 1993 een lening van NLG 150.000,-- heeft afgesloten en daarnaast een beleggingsverzekering heeft afgesloten. De lening werd omgezet in een middellange lening met een looptijd van 15 jaar, en de beleggingsverzekering was bedoeld om de lening aan het einde van de looptijd af te lossen. Echter, de opbrengst van de beleggingsverzekering bleek onvoldoende te zijn om de lening af te lossen.

[Appellant] heeft in hoger beroep de rechtbank Amsterdam aangeklaagd, omdat hij van mening was dat ABN AMRO niet voldoende had gewaarschuwd voor de risico's van de beleggingsverzekering en dat de bank in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van schending van de zorgplicht door ABN AMRO en had de vordering van [appellant] afgewezen.

In hoger beroep heeft het hof de feiten vastgesteld die door de rechtbank zijn vastgesteld en deze als uitgangspunt genomen. Het hof oordeelde dat ABN AMRO voldoende informatie had verstrekt over de risico's van de beleggingsverzekering en dat [appellant] zelf had gekozen voor de beleggingsvariant, waarmee hij het risico aanvaardde dat de beleggingsverzekering mogelijk niet voldoende zou opbrengen om de lening af te lossen.

Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. [Appellant] werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof concludeerde dat ABN AMRO niet gehouden was om verdergaand onderzoek te doen naar de aflossingsmogelijkheden van [appellant] en dat de bank voldoende had gewaarschuwd voor de risico's van de beleggingsverzekering.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.110.998/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 477526/HA ZA 10-3928
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 december 2014
inzake
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. G.A.M.F. Spera te Heerlen,
tegen
de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.R.A. van der Leeuw te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en ABN AMRO genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 25 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 mei 2012, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en ABN AMRO als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord;
- akte zijdens [appellant];
- antwoordakte zijdens ABN AMRO.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en
- uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vorderingen toe zal wijzen, met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten.
ABN AMRO heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met
- uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellant], geboren op 11 mei 1945, was eind 1993 in vaste dienst van IBM als marketing manager. Daarnaast hield [appellant] zich bedrijfsmatig bezig met verkoop, verhuur en restauratie van oude vliegtuigen. In dat verband had hij eind 1993 een schuld van NLG 150.000,-- aan ABN AMRO.
2.2
Bij brief van 24 december 1993 heeft ABN AMRO aan [appellant] bericht bereid te zijn aan [appellant] onder andere een lening te vertrekken van in hoofdsom NLG 150.000,-- met een looptijd van 15 jaar af te lossen in één bedrag op 1 februari 2009. In deze brief is verder vermeld dat ABN AMRO tot zekerheid voor de terugbetaling van de geldlening onder andere een pandrecht zal verkrijgen op de rechten uit een door [appellant] nog af te sluiten levensverzekering.
2.3
ABN AMRO heeft [appellant] eind 1993 een brochure gezonden, waarin onder meer is vermeld:
Gegarandeerd eindbedrag of kans op een hogere opbrengst door beleggen.
(…).
Vast eindbedrag of kans op extra rendement.
Bij het aangaan van de verzekering kunt u kiezen uit twee mogelijkheden:
-
een gegarandeerd uitkeringsbedrag op basis van een vast rentepercentage;
dit is de ABN AMRO Rendement Garantie Polis, waarbij geld wordt belegd op een depositorekening; of
-
kans op een hogere uitkering afhankelijk van het resultaat van een aantal door u
zelf gekozen ABN AMRO Beleggingsfondsen; dit is de ABN AMRO Rendement Beleggingspolis.
Het voordeel van de Garantie Polis is dat u weet wat u krijgt. Nooit minder, maar ook nooit meer. De Beleggings Polis biedt u de kans op een hogere uitkering en door meerdere fondsen te kiezen beperkt u het beleggingsrisico.
(…).
U kunt het eenmaal gekozen ‘beleggingsprofiel’ zo vaak wijzigen als u wenselijk vindt.
(…).
* De waarde van beleggingen kan fluctueren. In het verleden behaalde resultaten zijn geen garantie voor de toekomst.
2.4
Bij brief van 11 januari 1994 heeft ABN AMRO onder meer het volgende aan [appellant] geschreven:
Bijgaand zenden wij u een offerte Rendement Beleggings Polis met een 1e hoge storting van f 13.000,-- en 19 vervolg premies van f 5.700,-- per jaar (…).
Het geprognostiseerd kapitaal zal na 15 jaar op basis van een gemiddeld rendement van 8% ca. f 150.000,-- bedragen.
2.5
[appellant] heeft medio januari 1994 een aanvraagformulier ABN AMRO Rendement Beleggings Polis aan ABN AMRO geretourneerd. Op het daarbij behorende beleggingsprofiel heeft [appellant] aangekruist dat de investeringsbedragen dienen te worden belegd conform de offerte, namelijk ABN AMRO Rente Dividend Fonds 30%, Alrenta 35% en ABN AMRO Aandelen Fonds 35%.
2.6
[appellant] heeft de in 2.2 bedoelde kredietofferte geaccepteerd en ABN AMRO heeft op 1 februari 1994 de geldlening van NLG 150.000,- (EUR 68.067,03) met een looptijd van 15 jaar, eindigend op 1 februari 2009, verstrekt (hierna: de lening).
2.7
[appellant] heeft voorts met ingangsdatum 24 januari 1994 een ABN AMRO Beleggings Polis met nummer [polisnummer]afgesloten (hierna: de beleggingsverzekering). De rechten uit deze beleggingsverzekering heeft [appellant] tot zekerheid voor de terugbetaling van de geldlening verpand aan ABN AMRO.
2.8
[appellant] heeft op 1 augustus 2006 een mutatieformulier ondertekend waarmee hij aan ABN AMRO opdracht gaf om de samenstelling van zijn beleggingsfondsen en het gekozen beleggingsprofiel te wijzigen. Het beleggingsprofiel is gewijzigd in:
High Income Equity Fund 25%, High Yield Bond Fund 25%, High Income Property Fund 25%, Trans Europe Fund 25%.
2.9
ABN AMRO heeft [appellant] jaarlijks een overzicht gestuurd waarop de met de beleggingsverzekering opgebouwde waarde stond vermeld. In 2007 en 2008 heeft ABN AMRO aan [appellant] meer uitgebreide overzichten gestuurd met een specificatie van de opbouw van de portefeuille.
2.1
[appellant] is in 2007 met pensioen gegaan.
2.11.Op 1 februari 2009 diende [appellant] de geldlening af te lossen. De beleggingsverzekering is op 24 april 2009 afgekocht voor EUR 28.661,73 en dit bedrag is in mindering gebracht op het uit hoofde van de geldlening door [appellant] verschuldigde bedrag. Het resterende deel van de geldlening heeft [appellant] uit andere middelen voldaan.

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft bij exploot van 26 november 2010 ABN AMRO gedagvaard voor de rechtbank en heeft zakelijk weergegeven – uitvoerbaar bij voorraad - gevorderd:
- voor recht te verklaren dat ABN AMRO in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende zorgplicht;
- ABN AMRO te veroordelen de dientengevolge door [appellant] geleden schade op te maken bij staat te vergoeden;
- ABN AMRO te veroordelen tot betaling van een voorschot van EUR 10.000,--;
met veroordeling van ABN AMRO in de buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van de procedure, met nakosten.
3.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van schending van de zorgplicht door ABN AMRO en heeft de vordering van [appellant] afgewezen.
3.3
Grief 1komt op tegen het oordeel van de rechtbank er in het onderhavige geval geen aanleiding is voor overeenkomstige toepassing van de effectenlease-jurisprudentie.
Grief 4komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat niet gezegd kan worden dat ABN AMRO [appellant] niet voldoende heeft geïnformeerd over en gewaarschuwd voor de risico’s van de beleggingsverzekering. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.3.1
Niet in geschil is dat [appellant] eind 1993 een schuld aan ABN AMRO had van NLG 150.000,-. Deze schuld is eind 1993 omgezet in de lening met een looptijd van 15 jaar en daarnaast heeft [appellant] de beleggingsverzekering afgesloten. De bedragen (premies) die [appellant] ten behoeve van de beleggingsverzekering heeft ingelegd, heeft [appellant] niet geleend, maar voldaan uit eigen middelen. Er is derhalve geen sprake van belegging met geleend geld. De vergelijking met de door [appellant] aangehaalde rechtspraak inzake effectenleaseproducten gaat in zoverre niet op.
3.3.2
Voorzover [appellant] met de verwijzing naar de rechtspraak inzake effectenlease producten heeft bedoeld te betogen dat ABN AMRO hem had moeten waarschuwen dat de beleggingsverzekering aan het einde van de looptijd van de lening onvoldoende zou kunnen opbrengen om de lening af te lossen en dat in die zin sprake zou kunnen zijn van een “restschuld” overweegt het hof als volgt.
Vooropgesteld wordt dat ABN AMRO als financieel dienstverlener gehouden is om bij haar werkzaamheden de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend financieel dienstverlener verwacht mag worden.
In de brochure die ABN AMRO eind 1993 aan [appellant] heeft doen toekomen teneinde hem te informeren over de verschillende soorten levensverzekeringen staat vermeld dat gekozen kan worden tussen een spaarvariant en een beleggingsvariant. In de brochure is uiteengezet dat de spaarvariant een gegarandeerd eindkapitaal biedt en de beleggingsvariant een kans op een hogere uitkering afhankelijk van het resultaat van de beleggingen. In de brochure is vermeld dat de waarde van beleggingen kan fluctueren. In de begeleidende brief van 11 januari 1994 bij de offerte is vermeld dat het gaat om een
geprognotiseerd kapitaalen een
gemiddeld rendement. ABN AMRO heeft [appellant] aldus voldoende geïnformeerd dat de waarde van beleggingen kan fluctueren. Het was in 1994 reeds een feit van algemene bekendheid dat het beleggen in effecten door de mogelijkheid van waardedaling van de effecten waarin is belegd risico’s met zich brengt. [appellant] heeft zelf gekozen voor de beleggingsvariant (in plaats van de spaarvariant met een gegarandeerd eindkapitaal) en daarmee het risico dat de beleggingen aan het einde van de looptijd van de lening onvoldoende zouden opbrengen om de lening af te lossen aanvaard. In de brochure wordt gesproken over een
kans op een hogere uitkering, hetgeen een kans op een lagere uitkering (dan de spaarvariant), anders dan [appellant] lijkt te betogen, niet uitsluit. Hoewel de kans op een lagere uitkering niet met zoveel woorden in de brochure is vermeld, is in de brochure voldoende duidelijk toegelicht dat de spaarvariant een gegarandeerd eindkapitaal biedt en de beleggingsvariant niet en dat de waarde van beleggingen kan fluctueren. Dit gevoegd bij de kennis die ook toen al bestond over de mogelijkheid van (aanmerkelijke) koersverliezen op effecten, maakt dat ABN AMRO voldoende informatie heeft verstrekt en voldoende heeft gewaarschuwd voor de risico’s. Grief 1 en grief 4 zijn tevergeefs voorgesteld.
3.4
Grief 2strekt tot betoog dat ABN AMRO in het kader van haar zorgplicht een onderzoek had moeten instellen naar de aflossingsmogelijkheden van [appellant].
Het hof overweegt als volgt.
[appellant] had ten tijde van het aangaan van de lening een schuld aan ABN AMRO van NLG 150.000,--. [appellant] heeft niet weersproken dat ABN AMRO eind 1993 onderzoek heeft gedaan naar zijn inkomens- en vermogenssituatie en dat op basis daarvan het aanbod is gedaan de bestaande schuld om te zetten in de lening. De uit hoofde van de beleggingsverzekering verschuldigde premies heeft [appellant] gedurende de gehele looptijd van de beleggingsverzekering steeds uit eigen middelen kunnen voldoen.
Gezien deze omstandigheden is het hof, gelijk de rechtbank, van oordeel dat op ABN AMRO geen verdergaande verplichting rustte om onderzoek te doen naar de aflossingsmogelijkheden van [appellant]. Daar komt nog bij dat [appellant] niet inzichtelijk heeft gemaakt wat een dergelijk onderzoek dan zou hebben opgeleverd. [appellant] kan, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, voorts niet worden gevolgd in zijn betoog (punt 3.10 memorie van grieven) dat door het advies van ABN AMRO de lening aan te gaan en de beleggingsverzekering af te sluiten het risico op een grotere schuld aan ABN AMRO toenam.
Grief 2 faalt.
3.5
Grief 3komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat niet kan worden gezegd dat ABN AMRO heeft gegarandeerd dat de beleggingsverzekering voldoende zou opbrengen om het krediet af te lossen.
Gezien de in de brochure gegeven uitleg over de beleggingsvariant en hetgeen in de brief van 11 januari 1994 is vermeld, kan, anders dan [appellant] heeft betoogd, niet worden gezegd dat ABN AMRO een eindkapitaal ter hoogte van het bedrag dat [appellant] uit hoofde van de lening aan ABN AMRO was verschuldigd, heeft gegarandeerd.
In het licht van de uitleg die in de brochure wordt gegeven over het onderscheid tussen de spaarvariant (met een gegarandeerd eindkapitaal) en de beleggingsvariant (zonder gegarandeerd eindkapitaal) en de vermelding in de brief van 11 januari 1994 dat het gaat om een geprognosticeerd eindkapitaal is de stelling van [appellant] dat ABN AMRO mondeling heeft toegezegd dat ook als hij opteerde voor de beleggingsvariant, zoals is geschied, een eindkapitaal werd gegarandeerd te weinig concreet om tot bewijslevering over te gaan. Het bewijsaanbod van [appellant] op moet om die reden worden gepasseerd.
Ook grief 3 is tevergeefs voorgesteld.
3.6
Grief 5strekt tot betoog dat op ABN AMRO een doorlopende adviesplicht rustte.
[appellant] heeft gedurende de looptijd van de beleggingsverzekering jaarlijks een overzicht van de waarde van zijn beleggingen ontvangen. [appellant] kon aan de hand van die overzichten zelf zien wat de waardeontwikkeling van zijn beleggingen was. Gezien de rechtsverhouding tussen [appellant] en ABN AMRO lag het initiatief tot het reageren op deze overzichten bij [appellant]. Op [appellant] rustte de verantwoordelijkheid om te reageren op de waardeoverzichten en de perspectieven die uit die overzichten konden worden afgeleid. Niet in geschil is dat het [appellant] vrij stond, binnen de mogelijkheden die de polis van de beleggingsverzekering bood, van fondsen te wisselen of de samenstelling van de portefeuille te wijzigen. [appellant] heeft in augustus 2006 deze ‘switch’ mogelijkheid ook daadwerkelijk benut. Naar het oordeel van het hof was geen sprake van een rechtsverhouding die meebrengt dat ABN AMRO [appellant] gedurende de looptijd van de beleggingsverzekering doorlopend (pro-actief) had moeten adviseren over de samenstelling van de portefeuille in relatie tot zijn wens met de opbrengst van de beleggingen de lening aan het einde van de looptijd af te lossen.
[appellant] heeft betoogd dat hij vanwege ongerustheid over de waardeontwikkeling van zijn beleggingen enkele malen contact heeft opgenomen met ABN AMRO, maar dat ABN AMRO hem steeds heeft verzekerd dat beleggen een kwestie is van lange adem. [appellant] heeft verder betoogd dat in 2006 in overleg met ABN AMRO aanpassingen aan de portefeuille zijn gedaan, maar dat deze aanpassingen de uiteindelijke waarde negatief hebben beïnvloed.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] echter niet inzichtelijk gemaakt dat ABN AMRO hem naar de kennis en inzichten zoals die bestonden op het moment dat de advisering plaatsvond onjuist of onzorgvuldig heeft geadviseerd.
Uit het voorgaande volgt dat grief 5 eveneens faalt.
3.7
Grief 6heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft om die reden geen bespreking.
3.8
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 666,-- aan verschotten en € 894,-- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J. van den Bergh, W.A.H. Melissen en J.W.A. Biemans en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 december 2014.