Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grieven I en IIbehelzen de klacht dat de kantonrechter haar oordeel dat de Nederlandse huurprijs- en huurbeschermingsmaatregelen om het gebruik van eigendom te reguleren niet in het algemeen in strijd met artikel 1 EP zijn, niet van een eigen motivering heeft voorzien, maar zich ertoe heeft beperkt te verwijzen naar uitspraken van de Hoge Raad, dit hof en de kantonrechter te Amsterdam. Bij behandeling van deze grief heeft Plantagehoek geen belang, omdat het hof in hoger beroep zijn oordeel zelf dient te motiveren.
grieven V en VIbestrijden als juridisch onjuist de overweging dat, voor zover het gaat om de inkomsten uit de verhuur, alleen een structurele wanverhouding tussen de aan een woning verbonden kosten en de daaruit genoten huurinkomsten tot het oordeel kan leiden dat zich een schending van artikel 1 EP voordoet en dat de remedie dan moet worden gevonden in de toepassing van de artikelen 6:248 BW en 6:258 BW. De grieven missen doel, omdat de overweging, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor reeds werd overwogen, juist is.
grief VIIbetoogt Plantagehoek dat in dit geval, anders dan de kantonrechter heeft overwogen, wel degelijke een structurele wanverhouding bestaat tussen de aan de woning verbonden kosten en de huurinkomsten.
Grief VIIIbetreft de toetsing aan de artikelen 6:248 BW en 6:258 BW.
grief XIvoert Plantagehoek aan dat de kantonrechter ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan betoog dat de inhoud van het overgangsrecht bij wijzigingen in het huurprijsregime strijdig is met het discriminatieverbod. Ook deze grief faalt. In de eerdere arresten van dit hof is al overwogen dat deze vorm van ongelijke behandeling gerechtvaardigd is (zie hiervoor onder 3.2.1), welke overweging door de Hoge Raad is bekrachtigd.
grief XIIzich tegen die kostenveroordeling richt is deze dus tevergeefs voorgedragen. Voor het overige mist grief XII zelfstandige betekenis.