ECLI:NL:GHAMS:2014:4995

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
28 november 2014
Zaaknummer
23-004866-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling op grond van noodweer in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling en bedreiging, maar heeft hoger beroep ingesteld. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk mishandelen van twee beveiligers en het bedreigen van hen met de dood. Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 oktober 2014 heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte handelde uit noodweer. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen en de verdachte in overweging genomen. Het hof concludeert dat de verdachte mogelijk uit zelfverdediging heeft gehandeld, wat de wederrechtelijkheid van de beschuldiging van mishandeling in twijfel trekt. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van het eerste feit van mishandeling. Wat betreft de bedreiging van de beveiligers, heeft het hof vastgesteld dat de verdachte inderdaad dreigende woorden heeft geuit, wat als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht wordt gekwalificeerd. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is, gezien de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte van het eerste feit is vrijgesproken en voor het tweede feit niet strafbaar is verklaard.

Uitspraak

parketnummer: 23-004866-13
datum uitspraak: 4 november 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-081106-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 oktober 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 10 april 2012 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] beiden werkzaam als beveiliger bij [bedrijf] ), eenmaal of meermalen in het gezicht, in elk geval tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of eenmaal of meermalen in een hand, in elk geval in het lichaam heeft gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2:
hij op of omstreeks 10 april 2012 te Amsterdam [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (beiden werkzaam als beveiliger bij [bedrijf]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak jullie dood" en/of "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak feit 1

Het hof merkt allereerst op dat het door de verdediging gedane beroep op noodweer ambtshalve mede wordt bezien in het kader van de bewezenverklaring.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde uit noodweer heeft gehandeld en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De verdachte is door de stadswacht [slachtoffer 1] geslagen. Nadat [slachtoffer 1] had geprobeerd een fiets naar de verdachte te gooien vluchtte de verdachte een winkel in. Om een escalatie in de winkel te voorkomen heeft de verdachte de winkel weer verlaten. Toen de verdachte uit de winkel kwam kreeg hij direct een ‘flying kick’ van stadswacht [slachtoffer 1]. Als reactie op deze ‘flying kick’ heeft de verdachte uit zelfverdediging stadswacht [slachtoffer 1] met zijn vuist een klap in zijn gezicht gegeven. Vervolgens werd de verdachte door de twee stadswachten overmeesterd en op de grond in een wurggreep gehouden. Door deze wurggreep kreeg de verdachte geen zuurstof en viel zijn gehoorapparaat op de grond. Hierop heeft de verdachte uit zelfverdediging stadswacht [slachtoffer 2] in zijn hand gebeten teneinde de wurggreep te doen stoppen.
Hieromtrent overweegt het hof als volgt.
Het hof constateert dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij tussenbeide is gekomen in een conflict tussen de verdachte en met name [slachtoffer 1]. De getuige [getuige] heeft onder meer verklaard dat een security medewerker met gebalde vuisten stond toen de verdachte uit de winkel kwam, dat de “wat dikkere” security medewerker (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) de verdachte aan het uitlokken was en een security medewerker de verdachte een hoek gaf. Dit brengt het hof tot de conclusie dat voor wat betreft het aan de verdachte ten laste gelegde stompen en slaan van [slachtoffer 1] niet valt uit te sluiten dat de verklaring van de verdachte dat hij dit uit noodweer heeft gedaan juist is. Nu volgens jurisprudentie van de Hoge Raad in het begrip mishandeling de wederrechtelijkheid ligt besloten en hiervan gelet op het voren overwogene mogelijk geen sprake was zal het hof de verdachte van dat onderdeel van het onder 1 tenlastegelegde vrijspreken.
Voorts is, gelet op de omstandigheden waaronder en de wijze waarop het in de duim bijten van stadswacht [slachtoffer 2] heeft plaatsgevonden, naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan dat sprake is geweest van (wederrechtelijke) opzettelijke mishandeling gericht op het toebrengen van pijn en/of letsel zodat ook dat onderdeel van het onder 1 tenlastegelegde niet kan worden bewezen.

Bewezenverklaring feit 2

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
2:
op 10 april 2012 te Amsterdam [slachtoffer 1] (werkzaam als beveiliger bij [bedrijf]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf of maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
In verband met de omstandigheden waaronder het onder 2 bewezenverklaarde feit is begaan en gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken, en zoals die ook blijken uit het reclasseringsadvies van 22 april 2014 alsmede een aanvullend advies van 2 september 2014 acht het hof het niet opportuun om de verdachte een straf of maatregel op te leggen.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de Politierechter te Haarlem van 9 november 2011 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 83 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast. Het hof ziet echter in het tijdsverloop, de bovenvermelde reclasseringsadviezen en in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte niet strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 12 augustus 2013, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Haarlem van 9 november 2011, parketnummer 15-800655-11, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 83 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. M. Gonggrijp-van Mourik en mr. J.G.B. Pikkemaat, in tegenwoordigheid van K.D.M. de Lange, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 november 2014.
mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]