ECLI:NL:GHAMS:2014:4956

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2014
Publicatiedatum
27 november 2014
Zaaknummer
23-000794-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak inbraak met DNA-bewijs en getuigenverklaringen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van inbraak in een Spar-winkel te Wijk aan Zee op 16 september 2010, waarbij rookwaren en strippenkaarten zouden zijn gestolen. De rechtbank had eerder een veroordeling uitgesproken, maar het hof kwam tot een andere conclusie. Tijdens de zitting in hoger beroep op 10 november 2014 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder DNA-bewijs en getuigenverklaringen.

De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis. Echter, het hof oordeelde dat het DNA-mengprofiel dat op een bivakmuts was aangetroffen, niet voldoende bewijs bood om de verdachte te veroordelen. De verdachte had verklaard dat hij mogelijk een soortgelijke bivakmuts had gedragen, maar dat hij deze ook aan anderen uitleende.

Het hof concludeerde dat, hoewel het aannemelijk was dat de muts door de verdachte was gedragen, dit niet betekende dat hij ook de dader van de inbraak was. Er waren ook sporen van medeverdachten aangetroffen, wat de mogelijkheid van uitlening van hoofddeksels versterkte. Uiteindelijk oordeelde het hof dat er niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, en sprak hem vrij.

De beslissing van het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte niet schuldig aan de tenlastelegging.

Uitspraak

parketnummer: 23-000794-14
datum uitspraak: 24 november 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 februari 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-660274-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 november 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 september 2010 te Wijk aan Zee, gemeente Beverwijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijf heeft weggenomen een hoeveelheid rookwaren en/of een hoeveelheid strippenkaarten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Spar Wijk aan Zee, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof, anders dan de rechtbank, tot een vrijspraak komt.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uur, subsidiair 50 (vijftig) dagen hechtenis.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
In de nabijheid van de buit van deze inbraak zijn in een beddensloop twee zwartkleurige bivakmutsen en een petje aangetroffen. Gelet op de verklaring van de getuige [getuige], boven de Spar woonachtig, die wakker wordt van gebonk tegen de schuifdeur van de Spar en die ziet dat drie personen daarbij betrokken zijn, van wie één met een zwarte wollen muts, acht het hof het aannemelijk dat de mutsen door de daders van de inbraak zijn gedragen. Uit de bemonstering van één van deze bivakmutsen is een DNA-mengprofiel verkregen waaruit vervolgens een DNA-hoofdprofiel is afgeleid dat overeenkomt met het bij het Nederlands Forensisch Instituut opgeslagen DNA-profiel van de verdachte..
Ter zitting in hoger beroep heeft de verdachte het hem ten laste gelegde ontkend. De verdachte heeft voor het aantreffen van zijn DNA op de bivakmuts als verklaring gegeven dat het heel wel mogelijk is dat hij destijds een soort bivakmuts heeft gehad of gedragen, maar dat hij mutsen en petten ook wel aan anderen uitleende. Hij heeft voorts gesteld dat hij, gelet op het tijdsverloop, hierover geen concrete gegevens (meer) kan verstrekken.
Naar het oordeel van het hof staat hiermee wel vast dat de muts op enig tijdstip door de verdachte is gedragen, maar niet noodzakelijkerwijs dat hij degene is die de muts, een verplaatsbaar kledingstuk, droeg tijdens de inbraak. Dat er tevens sporen zijn gevonden van de beide eveneens ontkennende medeverdachten – met wie de verdachte destijds kennelijk wel optrok – doet hieraan niet af. Het gaat hier om twee mengprofielen waarin hun respectieve DNA is aangetroffen, afkomstig van één en hetzelfde petje. Terecht heeft de raadsman in dit verband opgemerkt dat daaruit ook kan worden opgemaakt dat het destijds bij de verdachte en de personen met wie hij omging kennelijk gebruikelijk was dat hoofddeksels werden uitgeleend. Daarbij komt dat de verdachte geruime tijd na het feit is gehoord. De verklaring van de verdachte dat hij niet meer weet wat voor mutsen hij ten tijde van de inbraak heeft gehad en aan wie hij deze al of niet heeft uitgeleend is, hoewel op zichzelf weinig overtuigend, niet op voorhand volstrekt ongeloofwaardig of onaannemelijk.
Alles afwegende komt het hof dan ook tot het oordeel dat niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan. Hij dient daarvan derhalve te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.H. van Benthem, mr. J.L. Bruinsma en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van P. Draijer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
24 november 2014.
[...]