In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 13,5 gram cocaïne op 21 maart 2013 te Amsterdam. De politierechter had de verdachte een werkstraf van 90 uur opgelegd, subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf, namelijk een werkstraf van 100 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 november 2014 heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte niet wist dat er cocaïne in de auto aanwezig was, omdat de drugs niet zichtbaar waren en hij de auto van zijn broer had geleend. Het hof heeft dit verweer verworpen en geconcludeerd dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne. Het hof oordeelde dat het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne door de verdachte wettig en overtuigend bewezen was.
Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, en een taakstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof heeft benadrukt dat het gebruik van cocaïne gevaarlijk is voor de volksgezondheid en dat het bijdraagt aan de criminaliteit in de samenleving. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.