3.4. [appellanten] bestrijden het oordeel van de voorzieningenrechter dat de door hen gelegde beslagen worden opgeheven, omdat hun vordering “voorshands summierlijk ondeugdelijk” wordt geacht. Zij voeren hiertoe, kort samengevat, het volgende aan. De koopovereenkomst en alle daarop voortbouwende rechtshandelingen zijn non-existent, nietig, vernietigd dan wel vernietigbaar op grond van een of meer van de volgende grondslagen: het ontbreken van de op een rechtsgevolg gerichte wil, strijd met de goede zeden, bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden, dwaling en/of beschikkingsonbevoegdheid van de kinderen [geïntimeerde sub 1], aangezien de levering van de aandelen Cyclomedia door [G.] Holding aan hen heeft plaatsgevonden in strijd met het fiduciaverbod. Verder is sprake van een onrechtmatige daad van [geïntimeerden] jegens [appellanten]
De volgende feiten en omstandigheden zijn hierbij van belang. [appellante sub 1] werd door [G.] binnen een kwartier tijd in de hoek van de slaapkamer gedreven en daar gedwongen door middel van een éénregelig handgeschreven A4-tje een pakket aandelen te kopen voor € 10.000.000,00, terwijl zij dat bedrag niet had, nooit te kennen had gegeven interesse te hebben in die aandelen, die aandelen ook had kunnen kopen van [G.], die grootaandeelhouder was, nooit enig contact heeft gehad met de verkopers over deze aankoop en de verkoopprijs en niet op de hoogte was van de relevante feiten en omstandigheden in verband met de verkoop van deze aandelen.
Ten aanzien van deze feiten en omstandigheden doelen [appellanten] op informatie die [appellante sub 1] voor het eerst heeft gekregen in een gesprek op 16 februari 2012 met de curatoren van [G.]. Die informatie hield onder meer het volgende in. [G.] en [geïntimeerde sub 1] sr. zijn in 2007 overeengekomen dat de aandelen Cyclomedia aan de kinderen [geïntimeerde sub 1] zouden worden overgedragen tot zekerheid van de terugbetaling van de schuld van [G.] aan [geïntimeerde sub 1] sr. De kinderen [geïntimeerde sub 1] hebben uitsluitend de juridische eigendom verworven. De economische eigendom is bij [G.] Holding gebleven. [geïntimeerde sub 1] sr. is met de kinderen [geïntimeerde sub 1] in 2007 overeengekomen dat hij op elk gewenst moment de kinderen [geïntimeerde sub 1] kon verplichten de aandelen aan hem over te dragen. [G.] heeft de koopprijs van de aandelen ad € 200.000,00, met rente, aan [geïntimeerde sub 1] sr. (door)betaald ter aflossing van zijn schuld. [geïntimeerde sub 1] heeft als “bonus” voor het aftroggelen van de handtekening van [appellante sub 1] € 1.500.000,00 op zijn vordering op [G.] in mindering gebracht. De betaling door [appellante sub 1] van de koopprijs van € 10.000.000,00 voor de aandelen aan de kinderen [geïntimeerde sub 1] zou dienen ter aflossing van de schuld van [G.] aan [geïntimeerde sub 1] sr. Daarbij komt dat NIBC kort na de totstandkoming van de koopovereenkomst cumulatief preferente aandelen in Cyclomedia zou krijgen tegen betaling van € 10.000.000,00, waaraan dusdanige rechten waren verbonden dat de gewone aandelen waarop de koopovereenkomst zag veel minder tot niets waard zouden worden.
Verder is volgens [appellanten] nog het volgende van belang. Het dreigement waardoor [appellante sub 1] overstag ging, was dat zij bij weigering om de koopovereen-komst te tekenen volgens [G.] op haar geweten zou hebben dat er 200 gezinnen in de problemen zouden komen als de 200 werknemers van Cyclomedia op straat zouden komen te staan als gevolg van het niet doorgaan van de financiering door NIBC, terwijl die echter in zijn geheel werd gebruikt om [G.] af te lossen. Bovendien was [appellante sub 1] onkundig van het zekerheidskarakter van de overdracht van de aandelen Cyclomedia aan de kinderen [geïntimeerde sub 1] door [G.] Holding. Indien zij een en/of ander had geweten, dan was zij de koopovereenkomst niet aangegaan. Zij was met [G.] op huwelijkse voorwaarden gehuwd en ging nooit persoonlijke verplichtingen aan in verband met de zaken van haar man, aldus [appellanten]
3.5. [geïntimeerden] beroepen zich er op dat [appellante sub 1] zich bij het bestaan van de vordering op grond van het kort geding vonnis heeft neergelegd en die vordering ook heeft erkend, zoals volgt uit de briefovereenkomst (3.1.17), de overeenkomst van
6 februari 2012 (3.1.18) en de akten van verpanding en hypotheek (3.1.15).
Indien en voor zover [geïntimeerden]hiermee betogen dat de vorderingen in de bodemprocedure op grond waarvan de onderhavige beslagen zijn gelegd stranden, reeds omdat genoemde overeenkomsten en akten als vaststellingsovereenkomsten moeten worden beschouwd, gaat dit betoog naar het oordeel van het hof niet op. Een vaststellingsovereenkomst kan namelijk vernietigd worden wegens dwaling of enig ander wilsgebrek. Anders dan [geïntimeerden] betogen, ziet het door [appellanten] gestelde wilsgebrek op hetgeen partijen zeker en onbetwist aan de vermeende vaststellingsovereenkomsten ten grondslag hebben gelegd, namelijk de koopovereenkomst. In een dergelijk geval is een beroep op een wilsgebrek mogelijk wel gerechtvaardigd (HR 26 september 2008, NJ 2008, 521).
3.6. Uit de onder 3.1.3 tot en met 3.1.9 en 3.1.13 opgesomde, in rechte vaststaande feiten komt het beeld naar voren van door [G.] en [geïntimeerde sub 1] sr. georkestreerde overdrachten van de aandelen Cyclomedia door [G.] Holding aan de kinderen [geïntimeerde sub 1] en door hen aan [appellante sub 1] ten bate van aflossing van de forse schuld van [G.] aan [geïntimeerde sub 1] sr. In dit verband is van belang dat [G.] en [geïntimeerde sub 1] sr. in de verklaring van 26 december 2006 (3.1.4) en de fiscale verklaring (3.1.13) stellen dat de aandelen strekken tot zekerheid van de schuld van [G.] aan [geïntimeerde sub 1] sr. In eerstgenoemde verklaring heeft [G.] vermeld “for your eyes only”, hetgeen duidt op het geheime karakter ervan. Ook de aanzienlijke verhoging van de koopprijs ad € 200.000,00, die de kinderen [geïntimeerde sub 1] hebben betaald, tot aanvankelijk € 6.000.000,00 en later € 10.000.000,00 in een periode van 12 respectievelijk 16 maanden, zoals volgt uit de schuldbekentenis van 20 december 2007 (3.1.7) en de koopovereenkomst (3.1.9), en de verlaging van de schuld van [G.] aan [geïntimeerde sub 1] sr. met € 1.500.000,00 ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst (3.1.3 en 3.1.8) verdienen nadere toelichting, die echter van de zijde van [geïntimeerden] achterwege is gebleven. Daarbij komt dat de koopprijs van € 200.000,00 door [G.] is (door)betaald aan [geïntimeerde sub 1] sr. ter aflossing van zijn schuld (3.1.5). Dit was blijkens de fiscale verklaring onder punt B.7 (3.1.13) ook de bedoeling met de koopprijs van € 10.000.000,00, die de kinderen [geïntimeerde sub 1] voor hun aandelen zouden ontvangen van [appellante sub 1]. Aldus zou de koopprijs van de aandelen niet in de vermogens van de kinderen [geïntimeerde sub 1] zijn gevloeid, maar ten goede zijn gekomen aan [geïntimeerde sub 1] sr. Dat de fiscale verklaring blijkens punt D.2 bedoeld is ter verduidelijking en onderbouwing van de fiscale posities van onder meer [G.] en [geïntimeerde sub 1] sr. brengt niet mee dat civielrechtelijk niet uitgegaan kan worden van de juistheid van de in de verklaring opgenomen punten B.5, 6 en 7, zoals [geïntimeerden] betogen. Dat betoog komt er op neer dat de overeenkomsten van de kinderen [geïntimeerde sub 1] tot koop van de aandelen van [G.] Holding in fiscale zin strekt tot levering van enkel de juridische “eigendom” van de aandelen en in civielrechtelijke zin strekt tot levering van de juridische én economische “eigendom” van de aandelen. Een dergelijke uitleg is feitelijk en juridisch niet houdbaar.
3.7. [appellante sub 1] stelt dat zij eerst bekend is geworden met de onder 3.6 opgesomde feiten en omstandigheden tijdens haar gesprek met de curatoren in het faillissement van [G.] op 16 februari 2012. Deze stelling vindt bevestiging in de verklaring van [G.] in het “informeel faillissementsverhoor d.d. 30 maart 2012” en de brief van [G.] van 29 oktober 2012 (producties 52 en 60 bij de dagvaarding in de bodemzaak) inzake de totstandkoming van de koopovereenkomst. De verklaring houdt, voor zover van belang in: “Ik heb Bernadette onder druk gezet om de putoptie te tekenen. Ik heb aangegeven dat als zij niet direct zou tekenen, [geïntimeerde sub 1] dwars zou liggen waardoor NIBC geen 10 miljoen euro zou inbrengen in Cyclomedia waardoor de schuld van Cyclomedia aan GHN niet zou kunnen worden afgelost en waardoor GHN niet aan haar verplichtingen kon voldoen. Ik heb Bernadette ook gezegd dat als dit niet doorgaat, het hele kaartenhuis omvalt. Alles haakt in elkaar en als de deal met NIBC niet zou doorgaan zou dat betekenen dat het kaartenhuis zou instorten en er zeker 200 mensen op straat zouden komen te staan. Daar was Bernadette gevoelig voor.” Uit deze verklaring volgt dat [G.] [appellante sub 1] niet op de hoogte heeft gesteld dat met de koopprijs van € 10.000.000,00 zijn schuld aan [G.] sr. zou worden afgelost, maar een andere, onjuiste voorstelling van zaken aan haar heeft gegeven. De brief houdt, voor zover van belang in: “Ik heb Bernadette niet verteld van de eerdere verkopen van de aandelen Cyclomedia in maart en december 2007, van het feit dat ik de koopprijs van € 200.000 plus € 4.000 rente aan [geïntimeerde sub 1] had moeten terugbetalen, over de manier waarop NIBC instapte in Cyclomedia (preferente aandelen), dat de investering van NIBC voor € 10 miljoen werd gebruikt om [G.] Holding te betalen.”[geïntimeerden] hebben geen (voldoende) feiten en omstandigheden aangevoerd en geen stukken overgelegd, die deze stelling van [appellante sub 1] ontkrachten. Ook de onder 3.1.15 genoemde authentieke pand- en hypotheekakte zijn hiervoor onvoldoende. Deze leveren weliswaar dwingend bewijs op ingevolge artikel 157 lid 2 Rv, maar daartegen is overeenkomstig artikel 151 lid 2 Rv tegenbewijs toegelaten.
Gelet op een en ander, in onderling verband en samenhang beschouwd, is niet onaannemelijk dat de feitelijke onderbouwing van (de grondslagen) van de vorderingen van [appellanten] voor zover betreffende de koopovereenkomst voldoende is voor gehele of gedeeltelijke toewijzing ervan in de bodemprocedure.
Indien [appellante sub 1] ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst op de hoogte is geweest van de schuld van [G.] aan [geïntimeerde sub 1] sr., zoals [geïntimeerden]stellen onder verwijzing naar onder andere brieven van toenmalige advocaten van [appellante sub 1] en [G.] alsmede een door [appellante sub 1] meegetekende verklaring van [geïntimeerde sub 1] sr. van 3 augustus 2008 (producties 9 en 12 bij dagvaarding in de bodemzaak en productie 13 bij conclusie van antwoord in de bodemzaak) maar [appellanten] betwisten, leidt dat niet tot een ander oordeel. Dit doet namelijk niet er aan af dat [G.] (bewust) een verkeerde voorstelling van zaken aan [appellante sub 1] heeft gegeven voordat zij overging tot ondertekening van de koopovereenkomst.
3.8. Ten aanzien van de overeenkomsten met [L.] en [P.] en 2SQR, waarbij [appellante sub 1] zich (achter)garant heeft gesteld jegens de kinderen [geïntimeerde sub 1] voor de betaling van de koopprijs van de aandelen Cyclomedia ad € 10.000.000,00, de briefovereenkomst en de overeenkomst van 6 februari 2012 geldt het volgende. In deze overeenkomsten is uitgegaan van de geldigheid van de koopovereenkomst en deze zijn tot stand zijn komen voor het gesprek op 16 februari 2012 van [appellante sub 1] met de curatoren. Niet uitgesloten kan dan ook worden geacht dat deze overeenkomsten in de bodemprocedure hetzelfde lot delen als de koopovereenkomst. Dat [appellante sub 1] bij de totstandkoming van deze overeenkomsten is bijgestaan door advocaten en andere adviseurs, maakt dit niet anders, zoals [geïntimeerden] menen. Niet is namelijk gesteld of gebleken dat (een van) die advocaten en/of adviseurs toen wel op de hoogte (was) waren van de onder 3.6 opgesomde feiten en omstandigheden.
3.9. Het voorgaande brengt met zich dat niet summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van (een of meer van) de vorderingen van [appellanten] op grond waarvan de onderhavige beslagen zijn gelegd. De beslagen zijn dan ook ten onrechte opgeheven. Afweging van de wederzijdse belangen leidt niet tot een ander oordeel. In dit verband is mede van belang dat[geïntimeerden] ter zitting hebben verklaard dat de gelegde beslagen hun (zakelijk) niet hinderen. Anders dan [geïntimeerden] kennelijk menen staat afwijzing van de schorsing van de executie van het vonnis, waartoe hierna wordt geoordeeld, niet aan een belangenafweging die in het nadeel van hen uitvalt in de weg.
Schorsing executie kort geding vonnis
3.10. [appellanten] beroepen zich er op dat de schorsing van de executie van het kort geding vonnis bevolen moet worden, nu het berust op meerdere juridische en feitelijke misslagen.[geïntimeerden] hebben welbewust de fiscale verklaring onthouden aan de kort geding rechter, waardoor sprake is van het bedriegen van de rechter. Door het vonnis desondanks te executeren maken [geïntimeerden] misbruik van bevoegdheid. Voorts heeft de kort geding rechter ten onrechte overwogen dat sprake is van een “zakelijke transactie”, terwijl [appellante sub 1] binnen een kwartier in de hoek van de slaapkamer met stemverheffing en onder valse voorwendselen is gedwongen door middel van een éénregelig handgeschreven A4-tje een pakket aandelen te kopen voor € 10.000.000,00, terwijl zij (onder meer) niet op de hoogte was van de relevante feiten en omstandigheden, aldus [appellanten]
3.11. Het hof overweegt als volgt. Schorsing van de executie van het kort geding vonnis kan pas aan de orde komen indien de kinderen [geïntimeerde sub 1], mede gelet op de belangen van [appellante sub 1], geen in redelijkheid te respecteren belang hebben bij gebruikmaking van hun bevoegdheid om in afwachting van de uitslag in de bodemprocedure tot executie over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het kort geding vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust
(HR 22 april 1983, NJ 1984, 145). Het hof ziet onvoldoende grond voor het oordeel dat [geïntimeerden]misbruik van executiebevoegdheid maken. Dat de rechter die het kort geding vonnis heeft gewezen de fiscale verklaring is onthouden doet wel de vraag rijzen of hij anders zou hebben beslist als hij daarvan wel kennis had genomen, maar dat is speculatief en niet voldoende om te oordelen dat sprake is van een juridische misslag in het vonnis of dat anderszins de executiebevoegdheid misbruikt wordt. Dat de kort geding rechter heeft overwogen dat sprake is van een “zakelijke transactie” leidt ook niet tot het oordeel dat [geïntimeerden] misbruik van executiebevoegdheid maken. Ook in dat opzicht kan wellicht anders worden geoordeeld dan de kort geding rechter heeft gedaan, maar dat is onvoldoende voor een bevel tot schorsing van de executie. Dit betekent dat de gevorderde schorsing van de executie van het kort geding vonnis wordt afgewezen.
Slotsom
3.12. De slotsom is dat de grieven voor zover deze zien op de opheffing van de beslagen slagen en grief X die ziet op de schorsing van de executie van het kort geding vonnis faalt. Het vonnis waarvan beroep zal in conventie worden vernietigd en in reconventie worden bekrachtigd. [geïntimeerden] zal als de (wat betreft het hoger beroep: overwegend) in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie en het geding in hoger beroep, te vermeerderen met de gevorderde rente.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover betreffende de conventie
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen af;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover betreffende de reconventie;
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie en het geding in hoger beroep, in eerste aanleg in zoverre aan de zijde van [appellanten] begroot op € 608,00 aan verschotten en € 816,00 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 405,80 aan verschotten en € 1.788,00 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit arrest tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, J.W.M. Tromp en M.J.J. de Bontridder en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 november 2014.