ECLI:NL:GHAMS:2014:4859

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
200.150.281/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de opheffing van beslagen en schorsing van executie in kort geding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis in kort geding van de rechtbank Amsterdam, waarin de opheffing van door appellanten gelegde beslagen werd gevorderd. Appellanten, waaronder [appellante sub 1] en de vennootschap TOMIPAL S.A., verzetten zich tegen de executie van een vonnis uit 2010, waarin zij waren veroordeeld tot betaling van € 10.000.000 op basis van een koopovereenkomst en garantstelling. De rechtbank had in het bestreden vonnis de beslagen opgeheven en de schorsing van de executie afgewezen. Het hof oordeelt dat niet uitgesloten is dat de koopovereenkomst en de daarop gebaseerde overeenkomsten in een bodemprocedure niet standhouden. De opgelegde beslagen zijn ten onrechte opgeheven, en de schorsing van de executie wordt afgewezen. Het hof vernietigt het vonnis in conventie en bekrachtigt het in reconventie, waarbij de kosten van het geding worden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.150.281/01 SKG
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/560645/KG ZA 14-307
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 november 2014
inzake

1.[appellante sub 1],

wonende te [woonplaats],
2. de vennootschap naar buitenlands recht
TOMIPAL S.A.,
gevestigd te Luxemburg,
appellanten,
advocaat: mr. G.T.J. Hoff te Haarlem,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1],

wonende te[woonplaats],

2. […]

[geïntimeerde sub 2],
wonende te[woonplaats],

3. [geïntimeerde sub 3],

wonende te[woonplaats],

4. [geïntimeerde sub 4],

wonende te[woonplaats],

5. [geïntimeerde sub 5],

wonende te[woonplaats],
geïntimeerden,
advocaten: mr. A.J. Verdaas te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna gezamenlijk [appellanten] en [geïntimeerden] genoemd en separaat [appellante sub 1], Tomipal, [geïntimeerde sub 1] sr. (geïntimeerde sub 1) en kinderen [geïntimeerde sub 1] (geïntimeerden sub 2 tot en met 5).
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 2 juni 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis in kort geding van de rechtbank Amsterdam van 13 mei 2014, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [geïntimeerden]als eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie en [appellanten] als gedaagden in conventie tevens eiseressen in reconventie. De dagvaarding, met producties, bevat de grieven.
[geïntimeerden]hebben daarna een memorie van antwoord, met producties genomen, gevolgd door een akte herstel memorie van antwoord, met productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 10 oktober 2014 doen bepleiten, [appellanten] door mr. Hoff voornoemd en mr. E.L. Hoogstraate, advocaat te Haarlem, en [geïntimeerden] door mr. Verdaas voornoemd en mr. L.P. Schuttelaar, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van[geïntimeerden] in conventie zal afwijzen en - uitvoerbaar bij voorraad - de vorderingen van [appellanten] in reconventie zal toewijzen en[geïntimeerden]hoofdelijk zal veroordelen tot terugbetalen van al hetgeen door [appellanten] op grond van het bestreden vonnis is betaald, met rente en met beslissing over de proceskosten, met rente.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerden] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.13 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Met grief 3 komen [appellanten] tegen een aantal feiten op. Het hof zal met de geuite bezwaren bij de vaststelling ervan rekening houden. Voor het overige zijn de feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Ze zijn waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan.

3.Beoordeling

3.1.
Deze zaak betreft de door [geïntimeerden] gevorderde opheffing van door [appellanten] ten laste van hen gelegde beslagen en een door [appellanten] geïnitieerd executiegeschil. Het gaat om het volgende.
3.1.1.
[appellante sub 1] is de gewezen echtgenote van de heer[G.] (hierna: [G.]). Op 24 juli 2012 is de echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.1.2.
[G.] was bestuurder van [G.] Holding Nederland B.V. (hierna: [G.] Holding). [G.] Holding was onder meer houder van aandelen in Cyclomedia Technology B.V. (hierna: Cyclomedia).
3.1.3.
[G.] deed veelvuldig zaken met (vennootschappen van) [geïntimeerde sub 1] sr.
De schuld van [G.] aan [geïntimeerde sub 1] sr. bedroeg in de periode december 2006 tot april 2008 in hoofdsom € 11.500.000,00.
3.1.4.
In een handgeschreven verklaring van [G.] aan [geïntimeerde sub 1] sr. van
26 december 2006, met aan de bovenzijde de vermelding “For your eyes only”, verklaart [G.] dat hij “als zekerheid” voor zijn schuld vier keer 4,9% aandelen in Cyclomedia overdraagt.
3.1.5.
[G.] Holding heeft door middel van vier separate overeenkomsten van
28 maart 2007 aan ieder van de kinderen [geïntimeerde sub 1] 4,9% van de aandelen in Cyclomedia verkocht voor een bedrag van € 50.000,00. De aandelen zijn op
12 juni 2007 geleverd. [G.] heeft de koopprijs, met rente, ad in totaal € 204.000,00 aan [geïntimeerde sub 1] sr. betaald ter aflossing van zijn schuld.
3.1.6.
De kinderen [geïntimeerde sub 1] hebben zich bij schriftelijke overeenkomst van maart 2007 ertoe verplicht om hun aandelen in Cyclomedia te verkopen en te leveren aan [geïntimeerde sub 1] sr. of een door hem aan te wijzen derde tegen een door hem te bepalen koopprijs, met een minimum van € 50.000,00 per kind.
3.1.7.
[G.] heeft in een schuldbekentenis d.d. 20 december 2007 gericht tot [geïntimeerde sub 1] sr. verklaard dat hij de aandelen Cyclomedia van de kinderen [geïntimeerde sub 1] uiterlijk eind maart 2008 zou kopen voor vier maal € 1.500.000,00.
3.1.8.
[G.] en [geïntimeerde sub 1] sr. hebben op 3 augustus 2008 de schuld van [G.] vastgesteld op € 10.000.000,00.
3.1.9.
Op 3 augustus 2008 heeft [appellante sub 1] een door [G.] handgeschreven verklaring ondertekend, kort samengevat inhoudende dat zij uiterlijk 30 januari 2010 de aandelen in Cyclomedia van de kinderen [geïntimeerde sub 1] zou overnemen voor een totaalbedrag van € 10.000.000,00 (hierna: de koopovereenkomst).
3.1.10.
NIBC MBF Equity IB B.V. (hierna: NIBC) heeft met onder meer [G.] en [G.] Holding op 13 augustus 2008 een investeringsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst houdt onder andere in dat Cyclomedia 10.000 preferente aandelen uitgeeft aan NIBC tegen betaling van een bedrag van € 10.000.000,00, welk bedrag wordt aangewend ter aflossing van de door [G.] aan Cyclomedia verstrekte achtergestelde lening van € 10.000.000,00.
3.1.11.
De heren[L.] (hierna: [L.]) en[P.] (hierna: [P.]) hebben bij overeenkomst van 20 mei 2009 de rechten en verplichtingen van [appellante sub 1] op grond van de koopovereenkomst overgenomen. [appellante sub 1] heeft zich garant gesteld voor de nakoming van de verplichtingen door [L.] en [P.].
3.1.12. 2
SQR Participatiemaatschappij B.V. (hierna: 2SQR) heeft bij overeenkomst van november 2009 de rechten en verplichtingen uit de koopovereenkomst van [L.] en [P.] overgenomen. Zij hebben zich garant gesteld voor de nakoming van de verplichtingen door 2SQR en [appellante sub 1] heeft zich daar achter garant gesteld.
3.1.13.
[G.], [G.] Holding, [geïntimeerde sub 1] sr. en zijn holdingvennootschap hebben op 10 februari 2010 een zogenoemde fiscale verklaring (hierna: de fiscale verklaring) ondertekend. Die houdt voor zover van belang in:
“(…)
B. CYCLOMEDIA TECHNOLOGY B.V.
(…)
5. De vier kinderen van [geïntimeerde sub 1] hebben vanaf juni 2007 de juridische
eigendom verkregen van 156.408 aandelen in het kapitaal van de besloten vennootschap Cyclomedia. De kinderen hebben het juridisch eigendom verkregen als vorm van zekerheidsrecht ter aflossing van de vordering (lees: van [geïntimeerde sub 1] sr. op [G.], hof). Het economisch eigendom van de 156.408 aandelen in het kapitaal van Cyclomedia is toen in handen van [G.] Holding Nederland B.V. gebleven.
6. De in de overeenkomst (lees: de onder 3.1.11 bedoelde overeenkomst van 20 mei 2009, hof) genoemde partij 3 (lees: [L.] en [P.], hof) en/of 2SQR Participatiemaatschappij B.V. neemt voor een bedrag van € 10.000.000 het juridisch eigendom over van de vier kinderen van [geïntimeerde sub 1] en het economisch eigendom van [G.] Holding Nederland B.V. van de 156.408 aandelen in het kapitaal van Cyclomedia.
7. Het bedrag van € 10.000.000 wordt door partij 3 en/of 2SQR Participatie-maatschappij B.V. rechtstreeks overgemaakt aan [geïntimeerde sub 1]. Hiermee wordt de vordering afgelost.
(…)
D. OVERIGE BEPALINGEN
(…)
2. Deze verklaring is uitsluitend bedoeld ter verduidelijking en onderbouwing van de fiscale posities van partijen.
(…)”
3.1.14.
De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft in een vonnis in kort geding van 21 mei 2010 (hierna: het kort geding vonnis) 2SQR, [L.] en [P.] hoofdelijk veroordeeld om aan de kinderen [geïntimeerde sub 1] € 10.000.000,00, met rente, te betalen. [appellante sub 1] is veroordeeld om dat gedeelte van de hoofdsom dat 2SQR, [L.] en [P.] niet binnen 30 dagen na betekening van het vonnis hebben voldaan aan de kinderen [geïntimeerde sub 1] te voldoen, met rente.
3.1.15.
[appellante sub 1] heeft bij notariële akte van 15 oktober 2010 aan[geïntimeerden]een pandrecht verleend op de in de akte omschreven aandelen tot zekerheid van de vordering uit het kort geding vonnis. [appellante sub 1] heeft bij notariële akte van dezelfde datum op dezelfde grond aan de kinderen [geïntimeerde sub 1] hypotheek verleend op de in de akte genoemde onroerende goederen.
3.1.16. 2
SQR en [P.] zijn in staat van faillissement verklaard en aan [L.] is surseance van betaling verleend. [L.] heeft een bedrag - € 2.300.000,00 volgens [appellanten] en € 1.624.124,67 volgens [geïntimeerden] - aan de kinderen [geïntimeerde sub 1] betaald.
3.1.17.
De brief van 16 augustus 2010 van de advocaat van de kinderen [geïntimeerde sub 1] aan de toenmalige advocaat van [appellante sub 1] houdt, voor zover van belang, in:
“(…) Uw cliënte verklaart door ondertekening van dit schrijven dat zij de vordering zoals omschreven in voornoemd kort-gedingvonnis van cliënten volledig erkent en dat zij afziet van welke rechtsmaatregelen (zowel in een bodemprocedure als in kort geding) dan ook met betrekking tot voornoemde in het kort-gedingvonnis omschreven vordering (…)”
[appellante sub 1] heeft deze brief op 23 augustus 2010 voor akkoord ondertekend (hierna: de briefovereenkomst).
3.1.18.
De overeenkomst van 6 februari 2012 tussen onder meer de kinderen [geïntimeerde sub 1] en [appellante sub 1] houdt, voor zover van belang in:
“(…)
IN AANMERKING NEMENDE:
(…)
dat de kinderen [geïntimeerde sub 1] in augustus 2010 een overeenkomst (…) hebben gesloten met [appellante sub 1] (…). In deze overeenkomst van augustus 2010 heeft [appellante sub 1] onder andere verklaard dat zij de vordering van de kinderen [geïntimeerde sub 1] zoals omschreven in voornoemd kort-gedingvonnis volledig erkent en dat zij afziet van welke rechtsmaatregelen (zowel in een bodemprocedure als in een kort geding) dan ook met betrekking tot voornoemde in het kort-gedingvonnis omschreven vordering.
(…)
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
Artikel 1
1.1
Voor zover hiervan in deze overeenkomst niet wordt afgeweken, blijft de
overeenkomst van augustus 2010 van kracht. (…)”
3.1.19.
[appellante sub 1] heeft nadien de vordering die de kinderen [geïntimeerde sub 1] op haar
hebben gedeeltelijk voldaan door het overdragen van door Tomipal gehouden
aandelen en overdracht van enkele roerende zaken.
3.1.20.
[appellanten] hebben bij dagvaarding van 20 december 2013 een geding tegen
onder meer [geïntimeerden] aanhangig gemaakt bij de rechtbank Oost-Brabant.
Zij vorderen onder meer dat voor recht wordt verklaard dat van de koop-
overeenkomst de non-existentie dan wel nietigheid buiten rechte met succes is
ingeroepen, dan wel dat deze buiten rechte is vernietigd en dat van de overeenkomsten
van mei en november 2009 met [P.] en [L.], de briefovereenkomst en de
overeenkomst van 6 februari 2012 de nietigheid buiten rechte met succes is
ingeroepen, dan wel dat deze buiten rechte zijn vernietigd, op grond van het feit dat
deze overeenkomsten voortbouwen op (een) non-existente, nietige en/of vernietigbare
overeenkomst(en). Voorts vorderen [appellanten], kort samengevat, de hoofdelijke
veroordeling van onder meer [geïntimeerden] tot betaling van onder meer
schadevergoeding ad in totaal € 5.820.000,00, schadevergoeding op te maken bij staat
en immateriële schadevergoeding ad € 50.000,00.[appellanten]
3.1.21.
[appellanten] hebben krachtens een op 4 februari 2014 door de voorziening-
enrechter van de rechtbank Oost-Brabant verleend verlof beslag ten laste van
[geïntimeerden]laten leggen op een aantal onroerende zaken, banksaldi en andere
door een groot aantal banken voor hen gehouden vermogensbestanddelen, kunst-
werken en juwelen.
3.2.
[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg in kort geding in conventie onder meer,
kort samengevat, de opheffing van de gelegde beslagen gevorderd.[appellanten]
hebben in reconventie onder meer, kort samengevat, de schorsing van
de executie van het kort geding vonnis tot dat op het geschil in de bodemprocedure zal
zijn beslist gevorderd. Met deze weergave behoeft het bezwaar van [appellanten] in
grief 3 tegen de weergave door de voorzieningenrechter van hun vorderingen geen
verdere bespreking.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen in conventie, waaronder de opheffing
van de beslagen, toegewezen en de vorderingen in reconventie afgewezen.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met hun overige grieven op.
Opheffing beslagen
3.3. Volgens artikel 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert, met inachtneming van de beperkingen van de kort geding procedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De kort geding rechter zal evenwel hebben te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen. In dit verband verdient opmerking dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade zal kunnen worden aangesproken.
Het in het kader van een zodanige afweging gegeven oordeel van de kort geding rechter omtrent de vraag of de vordering waarvoor het beslag is gelegd, deugdelijk of ondeugdelijk is, is niet meer dan een voorlopig oordeel en voor de motivering ervan gelden dan ook minder strenge eisen dan moeten worden gesteld aan de motivering van de beslissing in de bodemprocedure (HR 14 juni 1996, NJ 1997, 481).
Hieruit volgt dat de visie van [geïntimeerden] dat de reconventionele vordering tot schorsing van de executie van het kort geding vonnis terecht is afgewezen, nu er geen sprake is van een feitelijke of juridische misslag, hetgeen meebrengt dat die executie niet mag worden gefrustreerd door het leggen van beslagen door [appellanten], onjuist is. Deze visie impliceert namelijk een zwaardere toetsingsmaatstaf voor het handhaven van beslagen in zaken als de onderhavige waarin opheffing van beslagen door de ene partij en schorsing van de executie door de andere partij wordt gevorderd.
3.4. [appellanten] bestrijden het oordeel van de voorzieningenrechter dat de door hen gelegde beslagen worden opgeheven, omdat hun vordering “voorshands summierlijk ondeugdelijk” wordt geacht. Zij voeren hiertoe, kort samengevat, het volgende aan. De koopovereenkomst en alle daarop voortbouwende rechtshandelingen zijn non-existent, nietig, vernietigd dan wel vernietigbaar op grond van een of meer van de volgende grondslagen: het ontbreken van de op een rechtsgevolg gerichte wil, strijd met de goede zeden, bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden, dwaling en/of beschikkingsonbevoegdheid van de kinderen [geïntimeerde sub 1], aangezien de levering van de aandelen Cyclomedia door [G.] Holding aan hen heeft plaatsgevonden in strijd met het fiduciaverbod. Verder is sprake van een onrechtmatige daad van [geïntimeerden] jegens [appellanten]
De volgende feiten en omstandigheden zijn hierbij van belang. [appellante sub 1] werd door [G.] binnen een kwartier tijd in de hoek van de slaapkamer gedreven en daar gedwongen door middel van een éénregelig handgeschreven A4-tje een pakket aandelen te kopen voor € 10.000.000,00, terwijl zij dat bedrag niet had, nooit te kennen had gegeven interesse te hebben in die aandelen, die aandelen ook had kunnen kopen van [G.], die grootaandeelhouder was, nooit enig contact heeft gehad met de verkopers over deze aankoop en de verkoopprijs en niet op de hoogte was van de relevante feiten en omstandigheden in verband met de verkoop van deze aandelen.
Ten aanzien van deze feiten en omstandigheden doelen [appellanten] op informatie die [appellante sub 1] voor het eerst heeft gekregen in een gesprek op 16 februari 2012 met de curatoren van [G.]. Die informatie hield onder meer het volgende in. [G.] en [geïntimeerde sub 1] sr. zijn in 2007 overeengekomen dat de aandelen Cyclomedia aan de kinderen [geïntimeerde sub 1] zouden worden overgedragen tot zekerheid van de terugbetaling van de schuld van [G.] aan [geïntimeerde sub 1] sr. De kinderen [geïntimeerde sub 1] hebben uitsluitend de juridische eigendom verworven. De economische eigendom is bij [G.] Holding gebleven. [geïntimeerde sub 1] sr. is met de kinderen [geïntimeerde sub 1] in 2007 overeengekomen dat hij op elk gewenst moment de kinderen [geïntimeerde sub 1] kon verplichten de aandelen aan hem over te dragen. [G.] heeft de koopprijs van de aandelen ad € 200.000,00, met rente, aan [geïntimeerde sub 1] sr. (door)betaald ter aflossing van zijn schuld. [geïntimeerde sub 1] heeft als “bonus” voor het aftroggelen van de handtekening van [appellante sub 1] € 1.500.000,00 op zijn vordering op [G.] in mindering gebracht. De betaling door [appellante sub 1] van de koopprijs van € 10.000.000,00 voor de aandelen aan de kinderen [geïntimeerde sub 1] zou dienen ter aflossing van de schuld van [G.] aan [geïntimeerde sub 1] sr. Daarbij komt dat NIBC kort na de totstandkoming van de koopovereenkomst cumulatief preferente aandelen in Cyclomedia zou krijgen tegen betaling van € 10.000.000,00, waaraan dusdanige rechten waren verbonden dat de gewone aandelen waarop de koopovereenkomst zag veel minder tot niets waard zouden worden.
Verder is volgens [appellanten] nog het volgende van belang. Het dreigement waardoor [appellante sub 1] overstag ging, was dat zij bij weigering om de koopovereen-komst te tekenen volgens [G.] op haar geweten zou hebben dat er 200 gezinnen in de problemen zouden komen als de 200 werknemers van Cyclomedia op straat zouden komen te staan als gevolg van het niet doorgaan van de financiering door NIBC, terwijl die echter in zijn geheel werd gebruikt om [G.] af te lossen. Bovendien was [appellante sub 1] onkundig van het zekerheidskarakter van de overdracht van de aandelen Cyclomedia aan de kinderen [geïntimeerde sub 1] door [G.] Holding. Indien zij een en/of ander had geweten, dan was zij de koopovereenkomst niet aangegaan. Zij was met [G.] op huwelijkse voorwaarden gehuwd en ging nooit persoonlijke verplichtingen aan in verband met de zaken van haar man, aldus [appellanten]
3.5. [geïntimeerden] beroepen zich er op dat [appellante sub 1] zich bij het bestaan van de vordering op grond van het kort geding vonnis heeft neergelegd en die vordering ook heeft erkend, zoals volgt uit de briefovereenkomst (3.1.17), de overeenkomst van
6 februari 2012 (3.1.18) en de akten van verpanding en hypotheek (3.1.15).
Indien en voor zover [geïntimeerden]hiermee betogen dat de vorderingen in de bodemprocedure op grond waarvan de onderhavige beslagen zijn gelegd stranden, reeds omdat genoemde overeenkomsten en akten als vaststellingsovereenkomsten moeten worden beschouwd, gaat dit betoog naar het oordeel van het hof niet op. Een vaststellingsovereenkomst kan namelijk vernietigd worden wegens dwaling of enig ander wilsgebrek. Anders dan [geïntimeerden] betogen, ziet het door [appellanten] gestelde wilsgebrek op hetgeen partijen zeker en onbetwist aan de vermeende vaststellingsovereenkomsten ten grondslag hebben gelegd, namelijk de koopovereenkomst. In een dergelijk geval is een beroep op een wilsgebrek mogelijk wel gerechtvaardigd (HR 26 september 2008, NJ 2008, 521).
3.6. Uit de onder 3.1.3 tot en met 3.1.9 en 3.1.13 opgesomde, in rechte vaststaande feiten komt het beeld naar voren van door [G.] en [geïntimeerde sub 1] sr. georkestreerde overdrachten van de aandelen Cyclomedia door [G.] Holding aan de kinderen [geïntimeerde sub 1] en door hen aan [appellante sub 1] ten bate van aflossing van de forse schuld van [G.] aan [geïntimeerde sub 1] sr. In dit verband is van belang dat [G.] en [geïntimeerde sub 1] sr. in de verklaring van 26 december 2006 (3.1.4) en de fiscale verklaring (3.1.13) stellen dat de aandelen strekken tot zekerheid van de schuld van [G.] aan [geïntimeerde sub 1] sr. In eerstgenoemde verklaring heeft [G.] vermeld “for your eyes only”, hetgeen duidt op het geheime karakter ervan. Ook de aanzienlijke verhoging van de koopprijs ad € 200.000,00, die de kinderen [geïntimeerde sub 1] hebben betaald, tot aanvankelijk € 6.000.000,00 en later € 10.000.000,00 in een periode van 12 respectievelijk 16 maanden, zoals volgt uit de schuldbekentenis van 20 december 2007 (3.1.7) en de koopovereenkomst (3.1.9), en de verlaging van de schuld van [G.] aan [geïntimeerde sub 1] sr. met € 1.500.000,00 ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst (3.1.3 en 3.1.8) verdienen nadere toelichting, die echter van de zijde van [geïntimeerden] achterwege is gebleven. Daarbij komt dat de koopprijs van € 200.000,00 door [G.] is (door)betaald aan [geïntimeerde sub 1] sr. ter aflossing van zijn schuld (3.1.5). Dit was blijkens de fiscale verklaring onder punt B.7 (3.1.13) ook de bedoeling met de koopprijs van € 10.000.000,00, die de kinderen [geïntimeerde sub 1] voor hun aandelen zouden ontvangen van [appellante sub 1]. Aldus zou de koopprijs van de aandelen niet in de vermogens van de kinderen [geïntimeerde sub 1] zijn gevloeid, maar ten goede zijn gekomen aan [geïntimeerde sub 1] sr. Dat de fiscale verklaring blijkens punt D.2 bedoeld is ter verduidelijking en onderbouwing van de fiscale posities van onder meer [G.] en [geïntimeerde sub 1] sr. brengt niet mee dat civielrechtelijk niet uitgegaan kan worden van de juistheid van de in de verklaring opgenomen punten B.5, 6 en 7, zoals [geïntimeerden] betogen. Dat betoog komt er op neer dat de overeenkomsten van de kinderen [geïntimeerde sub 1] tot koop van de aandelen van [G.] Holding in fiscale zin strekt tot levering van enkel de juridische “eigendom” van de aandelen en in civielrechtelijke zin strekt tot levering van de juridische én economische “eigendom” van de aandelen. Een dergelijke uitleg is feitelijk en juridisch niet houdbaar.
3.7. [appellante sub 1] stelt dat zij eerst bekend is geworden met de onder 3.6 opgesomde feiten en omstandigheden tijdens haar gesprek met de curatoren in het faillissement van [G.] op 16 februari 2012. Deze stelling vindt bevestiging in de verklaring van [G.] in het “informeel faillissementsverhoor d.d. 30 maart 2012” en de brief van [G.] van 29 oktober 2012 (producties 52 en 60 bij de dagvaarding in de bodemzaak) inzake de totstandkoming van de koopovereenkomst. De verklaring houdt, voor zover van belang in: “Ik heb Bernadette onder druk gezet om de putoptie te tekenen. Ik heb aangegeven dat als zij niet direct zou tekenen, [geïntimeerde sub 1] dwars zou liggen waardoor NIBC geen 10 miljoen euro zou inbrengen in Cyclomedia waardoor de schuld van Cyclomedia aan GHN niet zou kunnen worden afgelost en waardoor GHN niet aan haar verplichtingen kon voldoen. Ik heb Bernadette ook gezegd dat als dit niet doorgaat, het hele kaartenhuis omvalt. Alles haakt in elkaar en als de deal met NIBC niet zou doorgaan zou dat betekenen dat het kaartenhuis zou instorten en er zeker 200 mensen op straat zouden komen te staan. Daar was Bernadette gevoelig voor.” Uit deze verklaring volgt dat [G.] [appellante sub 1] niet op de hoogte heeft gesteld dat met de koopprijs van € 10.000.000,00 zijn schuld aan [G.] sr. zou worden afgelost, maar een andere, onjuiste voorstelling van zaken aan haar heeft gegeven. De brief houdt, voor zover van belang in: “Ik heb Bernadette niet verteld van de eerdere verkopen van de aandelen Cyclomedia in maart en december 2007, van het feit dat ik de koopprijs van € 200.000 plus € 4.000 rente aan [geïntimeerde sub 1] had moeten terugbetalen, over de manier waarop NIBC instapte in Cyclomedia (preferente aandelen), dat de investering van NIBC voor € 10 miljoen werd gebruikt om [G.] Holding te betalen.”[geïntimeerden] hebben geen (voldoende) feiten en omstandigheden aangevoerd en geen stukken overgelegd, die deze stelling van [appellante sub 1] ontkrachten. Ook de onder 3.1.15 genoemde authentieke pand- en hypotheekakte zijn hiervoor onvoldoende. Deze leveren weliswaar dwingend bewijs op ingevolge artikel 157 lid 2 Rv, maar daartegen is overeenkomstig artikel 151 lid 2 Rv tegenbewijs toegelaten.
Gelet op een en ander, in onderling verband en samenhang beschouwd, is niet onaannemelijk dat de feitelijke onderbouwing van (de grondslagen) van de vorderingen van [appellanten] voor zover betreffende de koopovereenkomst voldoende is voor gehele of gedeeltelijke toewijzing ervan in de bodemprocedure.
Indien [appellante sub 1] ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst op de hoogte is geweest van de schuld van [G.] aan [geïntimeerde sub 1] sr., zoals [geïntimeerden]stellen onder verwijzing naar onder andere brieven van toenmalige advocaten van [appellante sub 1] en [G.] alsmede een door [appellante sub 1] meegetekende verklaring van [geïntimeerde sub 1] sr. van 3 augustus 2008 (producties 9 en 12 bij dagvaarding in de bodemzaak en productie 13 bij conclusie van antwoord in de bodemzaak) maar [appellanten] betwisten, leidt dat niet tot een ander oordeel. Dit doet namelijk niet er aan af dat [G.] (bewust) een verkeerde voorstelling van zaken aan [appellante sub 1] heeft gegeven voordat zij overging tot ondertekening van de koopovereenkomst.
3.8. Ten aanzien van de overeenkomsten met [L.] en [P.] en 2SQR, waarbij [appellante sub 1] zich (achter)garant heeft gesteld jegens de kinderen [geïntimeerde sub 1] voor de betaling van de koopprijs van de aandelen Cyclomedia ad € 10.000.000,00, de briefovereenkomst en de overeenkomst van 6 februari 2012 geldt het volgende. In deze overeenkomsten is uitgegaan van de geldigheid van de koopovereenkomst en deze zijn tot stand zijn komen voor het gesprek op 16 februari 2012 van [appellante sub 1] met de curatoren. Niet uitgesloten kan dan ook worden geacht dat deze overeenkomsten in de bodemprocedure hetzelfde lot delen als de koopovereenkomst. Dat [appellante sub 1] bij de totstandkoming van deze overeenkomsten is bijgestaan door advocaten en andere adviseurs, maakt dit niet anders, zoals [geïntimeerden] menen. Niet is namelijk gesteld of gebleken dat (een van) die advocaten en/of adviseurs toen wel op de hoogte (was) waren van de onder 3.6 opgesomde feiten en omstandigheden.
3.9. Het voorgaande brengt met zich dat niet summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van (een of meer van) de vorderingen van [appellanten] op grond waarvan de onderhavige beslagen zijn gelegd. De beslagen zijn dan ook ten onrechte opgeheven. Afweging van de wederzijdse belangen leidt niet tot een ander oordeel. In dit verband is mede van belang dat[geïntimeerden] ter zitting hebben verklaard dat de gelegde beslagen hun (zakelijk) niet hinderen. Anders dan [geïntimeerden] kennelijk menen staat afwijzing van de schorsing van de executie van het vonnis, waartoe hierna wordt geoordeeld, niet aan een belangenafweging die in het nadeel van hen uitvalt in de weg.
Schorsing executie kort geding vonnis
3.10. [appellanten] beroepen zich er op dat de schorsing van de executie van het kort geding vonnis bevolen moet worden, nu het berust op meerdere juridische en feitelijke misslagen.[geïntimeerden] hebben welbewust de fiscale verklaring onthouden aan de kort geding rechter, waardoor sprake is van het bedriegen van de rechter. Door het vonnis desondanks te executeren maken [geïntimeerden] misbruik van bevoegdheid. Voorts heeft de kort geding rechter ten onrechte overwogen dat sprake is van een “zakelijke transactie”, terwijl [appellante sub 1] binnen een kwartier in de hoek van de slaapkamer met stemverheffing en onder valse voorwendselen is gedwongen door middel van een éénregelig handgeschreven A4-tje een pakket aandelen te kopen voor € 10.000.000,00, terwijl zij (onder meer) niet op de hoogte was van de relevante feiten en omstandigheden, aldus [appellanten]
3.11. Het hof overweegt als volgt. Schorsing van de executie van het kort geding vonnis kan pas aan de orde komen indien de kinderen [geïntimeerde sub 1], mede gelet op de belangen van [appellante sub 1], geen in redelijkheid te respecteren belang hebben bij gebruikmaking van hun bevoegdheid om in afwachting van de uitslag in de bodemprocedure tot executie over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het kort geding vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust
(HR 22 april 1983, NJ 1984, 145). Het hof ziet onvoldoende grond voor het oordeel dat [geïntimeerden]misbruik van executiebevoegdheid maken. Dat de rechter die het kort geding vonnis heeft gewezen de fiscale verklaring is onthouden doet wel de vraag rijzen of hij anders zou hebben beslist als hij daarvan wel kennis had genomen, maar dat is speculatief en niet voldoende om te oordelen dat sprake is van een juridische misslag in het vonnis of dat anderszins de executiebevoegdheid misbruikt wordt. Dat de kort geding rechter heeft overwogen dat sprake is van een “zakelijke transactie” leidt ook niet tot het oordeel dat [geïntimeerden] misbruik van executiebevoegdheid maken. Ook in dat opzicht kan wellicht anders worden geoordeeld dan de kort geding rechter heeft gedaan, maar dat is onvoldoende voor een bevel tot schorsing van de executie. Dit betekent dat de gevorderde schorsing van de executie van het kort geding vonnis wordt afgewezen.
Slotsom
3.12. De slotsom is dat de grieven voor zover deze zien op de opheffing van de beslagen slagen en grief X die ziet op de schorsing van de executie van het kort geding vonnis faalt. Het vonnis waarvan beroep zal in conventie worden vernietigd en in reconventie worden bekrachtigd. [geïntimeerden] zal als de (wat betreft het hoger beroep: overwegend) in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie en het geding in hoger beroep, te vermeerderen met de gevorderde rente.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover betreffende de conventie
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen af;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover betreffende de reconventie;
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie en het geding in hoger beroep, in eerste aanleg in zoverre aan de zijde van [appellanten] begroot op € 608,00 aan verschotten en € 816,00 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 405,80 aan verschotten en € 1.788,00 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit arrest tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, J.W.M. Tromp en M.J.J. de Bontridder en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 november 2014.