ECLI:NL:GHAMS:2014:4826
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid bezwaar tegen binnenhavengeld pleziervaart en prematuriteit van bezwaarschrift
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift van belanghebbende, [X], tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Het geschil ontstond naar aanleiding van een brief van de heffingsambtenaar, gedateerd februari 2013, waarin belanghebbende werd geïnformeerd over het binnenhavengeld pleziervaart voor het jaar 2013. Belanghebbende diende op 27 maart 2013 een bezwaarschrift in, maar de heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de brief niet als een besluit werd aangemerkt. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 20 december 2013, waarop belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de brief van februari 2013 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat de brief slechts een herhaling was van de Binnenhavengeldverordening en niet gericht was op rechtsgevolg. Het Hof voegde hieraan toe dat belanghebbende, door zijn voldoening op aangifte op 17 mei 2013, pas na deze datum bezwaar had kunnen maken. Het bezwaarschrift van 27 maart 2013 was derhalve prematuur ingediend, omdat het nog niet gericht was tegen een besluit dat op dat moment tot stand was gekomen.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kostenveroordeling werd afgewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de kosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.