ECLI:NL:GHAMS:2014:4805

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
200.141.303-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geldleningsovereenkomsten en finale kwijting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin [geïntimeerde] als eiser optrad. De rechtbank had op 6 november 2013 een vonnis in verzet gewezen, waarbij [appellant] bij verstek was veroordeeld tot betaling van € 28.150,-. [appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij de geleende bedragen volledig heeft terugbetaald en dat [geïntimeerde] hem finale kwijting heeft verleend met een betaling van € 1.500,- op 10 juni 2012. De rechtbank had in een tussenvonnis van 17 april 2013 de feiten vastgesteld die als uitgangspunt dienden voor de beoordeling van de zaak. De geldleningsovereenkomsten betroffen drie leningen van elk € 10.000,-, die [appellant] aan [geïntimeerde] had verstrekt. De partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden van hun stellingen, en het hof heeft besloten het getuigenverhoor te heropenen om de getuigen [B] en [C] te horen. Het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2014, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft vervolgens op 18 november 2014 arrest gewezen, waarbij het getuigenverhoor werd heropend en partijen in de gelegenheid werden gesteld tot nadere bewijslevering. De beslissing over de verdere procedure werd aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.141.303/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/528667/ HA ZA 12-1278
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 november 2014
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. A.R. van Dolder te Heerhugowaard,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 19 december 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis in verzet van de rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, van 6 november 2013, gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser, tevens gedaagde in het verzet en [appellant] als gedaagde, tevens eiser in het verzet.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte overlegging producties zijdens [geïntimeerde].
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen, met beslissing (uitvoerbaar bij voorraad) over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing (uitvoerbaar bij voorraad) over de proceskosten.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 7 november 2014 doen bepleiten door voornoemde advocaten. [appellant] heeft bij die gelegenheid nog een productie in het geding gebracht.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 17 april 2013 onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [geïntimeerde] heeft drie geldleningovereenkomsten van € 10.000,- per geldlening (totaal € 30.000,-) gesloten met [appellant] op respectievelijk 14 september 2007, 14 december 2009 en 5 juli 2010 (hierna de geldlening). Partijen zijn overeengekomen dat [appellant] deze bedragen binnen zes maanden na het uitlenen van de gelden aan [geïntimeerde] zou terugbetalen.
(ii) Een door beide partijen ondertekende overeenkomst, gedateerd 10 juni 2012, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(..)
Beide partijen hebben drie leningen onderling gehad. [geïntimeerde] heeft [appellant] driemaal een bedrag van tienduizend euros geleend tesamen een totaal bedrag van dertigduizend euros (…) Beide partijen willen dat deze leningen worden afgelost en dat de schuldproblematiek van [appellant] wordt opgelost, omdat [appellant] anders in de schuldhulpverlening zou kunnen belanden. Dit zou een oplossing kunnen bemoeilijken. Beide partijen komen overeen, dat er vandaag een bedrag van vijftienhonderd euros per bank naar [geïntimeerde] wordt overgemaakt. Deze betaling is tegen finale kwijting. (…)”
Onder het door [geïntimeerde] overgelegde exemplaar van deze overeenkomst is met de hand de volgende tekst geschreven: “het restant is € 28.150,-”, met daarachter de handtekening van [appellant]. Onder het door [appellant] overgelegde exemplaar ontbreekt deze handgeschreven toevoeging.
(iii) [appellant] heeft per bank een bedrag van € 350,- afgelost op de geldlening. Ingevolge de hiervoor geciteerde overeenkomst heeft [appellant] tevens een bedrag van € 1.500,- aan [geïntimeerde] per bank betaald. Een afschrift van ABN AMRO Transactiedetails vermeldt, voor zover hier van belang:
“(…)
afgeboekt bedrag EUR - 1.500,00
boekdatum 10-06-2012
(…)
omschrijving [rekeningnummer] [voorletters] [geïntimeerde] Betaling volgens overeenkomst d.d. 10/06/2012 tegen finale kwijting.”
(iv) Bij brief van 4 juli 2012 heeft de advocaat van [geïntimeerde] onder meer aan [appellant] bericht:
(…) Het restant van de verschuldigde hoofdsom is € 28.150,-.
Gelet op de in de Leningsovereenkomsten gestelde termijn voor terugbetaling bent u ter zake van ieder van de drie leningen inmiddels in verzuim. Dit betekent dat u vanaf 14 maart 2008, respectievelijk 14 juni 2010 en 5 januari 2011 wettelijke rente verschuldigd bent. (…)”
( v) Op 31 juli 2012 is [appellant] door [geïntimeerde] gedagvaard. Bij vonnis van 5 september 2012 heeft de rechtbank Amsterdam [appellant] bij verstek veroordeeld tot onder meer betaling van € 28.150,-. (hierna ook wel: het verstekvonnis). Tegen dat vonnis is [appellant] in verzet gekomen. In het verzet heeft hij gevorderd dat het verstekvonnis wordt vernietigd, kort gezegd omdat hij de geleende bedragen volledig heeft terugbetaald, althans omdat [geïntimeerde] hem met de betaling van € 1.500,- op 10 juni 2012 finale kwijting heeft verleend betreffende de gehele geldlening.
(vi) De rechtbank heeft bij voormeld tussenvonnis van 17 april 2013 [geïntimeerde] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands geleverd geachte bewijs dat met meergenoemde betaling van € 1.500,- [geïntimeerde] aan [appellant] finale kwijting heeft verleend betreffende de gehele geldlening (zo begrijpt het hof op grond van rechtsoverweging 4.9 van dit vonnis het probandum). [geïntimeerde] heeft vervolgens de getuigen [A] (hierna: [A]) en [B] (hierna: [B]) doen horen. [appellant] heeft afgezien van contra-enquête. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [geïntimeerde] is geslaagd in het te leveren tegenbewijs, kort gezegd omdat voldoende aannemelijk was geworden dat het niet de wil van [geïntimeerde] was om finale kwijting aan [appellant] te verlenen, vervolgens het verzet ongegrond verklaard en het verstekvonnis bekrachtigd. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met één grief op.
3.2
In hoger beroep is namens [geïntimeerde] uitdrukkelijk aangeboden de getuige [B] nader te doen horen. Ook [appellant] heeft bewijs aangeboden van zijn stellingen door het doen horen van de getuige [C] (hierna: [C]). Alvorens de grief inhoudelijk te bespreken zal het hof de enquête heropenen teneinde [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen tot het (nader) horen van (in ieder geval) de getuige [B], en in contra-enquete [appellant] toe te laten tot het horen van (in ieder geval) de getuige [C]. Met het oog op een doelmatig procesverloop is het wenselijk dat de te horen getuigen tijdens één zitting worden gehoord. Het hof verzoekt partijen zich te dien einde met elkaar te verstaan.

4.Beslissing

Het hof:
heropent het getuigenverhoor en stelt partijen in de gelegenheid tot (nadere) bewijslevering;
beveelt dat een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. L.A.J. Dun, daartoe tot raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op 12 februari 2015 om 13.30 uur;
bepaalt dat de advocaat van [geïntimeerde] dient na te (laten) gaan of partijen, hun advocaten en de door partijen voor te brengen getuigen op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo dat niet het geval mocht zijn –
uiterlijk op 13 januari 2015 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van 1 maart 2015 tot 1 mei 2015 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, R.J.F. Thiessen en L.A.J. Dun en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 november 2014.