3.1Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [geïntimeerde] heeft drie geldleningovereenkomsten van € 10.000,- per geldlening (totaal € 30.000,-) gesloten met [appellant] op respectievelijk 14 september 2007, 14 december 2009 en 5 juli 2010 (hierna de geldlening). Partijen zijn overeengekomen dat [appellant] deze bedragen binnen zes maanden na het uitlenen van de gelden aan [geïntimeerde] zou terugbetalen.
(ii) Een door beide partijen ondertekende overeenkomst, gedateerd 10 juni 2012, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(..)
Beide partijen hebben drie leningen onderling gehad. [geïntimeerde] heeft [appellant] driemaal een bedrag van tienduizend euros geleend tesamen een totaal bedrag van dertigduizend euros (…) Beide partijen willen dat deze leningen worden afgelost en dat de schuldproblematiek van [appellant] wordt opgelost, omdat [appellant] anders in de schuldhulpverlening zou kunnen belanden. Dit zou een oplossing kunnen bemoeilijken. Beide partijen komen overeen, dat er vandaag een bedrag van vijftienhonderd euros per bank naar [geïntimeerde] wordt overgemaakt. Deze betaling is tegen finale kwijting. (…)”
Onder het door [geïntimeerde] overgelegde exemplaar van deze overeenkomst is met de hand de volgende tekst geschreven: “het restant is € 28.150,-”, met daarachter de handtekening van [appellant]. Onder het door [appellant] overgelegde exemplaar ontbreekt deze handgeschreven toevoeging.
(iii) [appellant] heeft per bank een bedrag van € 350,- afgelost op de geldlening. Ingevolge de hiervoor geciteerde overeenkomst heeft [appellant] tevens een bedrag van € 1.500,- aan [geïntimeerde] per bank betaald. Een afschrift van ABN AMRO Transactiedetails vermeldt, voor zover hier van belang:
“(…)
afgeboekt bedrag EUR - 1.500,00
boekdatum 10-06-2012
(…)
omschrijving [rekeningnummer] [voorletters] [geïntimeerde] Betaling volgens overeenkomst d.d. 10/06/2012 tegen finale kwijting.”
(iv) Bij brief van 4 juli 2012 heeft de advocaat van [geïntimeerde] onder meer aan [appellant] bericht:
(…) Het restant van de verschuldigde hoofdsom is € 28.150,-.
Gelet op de in de Leningsovereenkomsten gestelde termijn voor terugbetaling bent u ter zake van ieder van de drie leningen inmiddels in verzuim. Dit betekent dat u vanaf 14 maart 2008, respectievelijk 14 juni 2010 en 5 januari 2011 wettelijke rente verschuldigd bent. (…)”
( v) Op 31 juli 2012 is [appellant] door [geïntimeerde] gedagvaard. Bij vonnis van 5 september 2012 heeft de rechtbank Amsterdam [appellant] bij verstek veroordeeld tot onder meer betaling van € 28.150,-. (hierna ook wel: het verstekvonnis). Tegen dat vonnis is [appellant] in verzet gekomen. In het verzet heeft hij gevorderd dat het verstekvonnis wordt vernietigd, kort gezegd omdat hij de geleende bedragen volledig heeft terugbetaald, althans omdat [geïntimeerde] hem met de betaling van € 1.500,- op 10 juni 2012 finale kwijting heeft verleend betreffende de gehele geldlening.
(vi) De rechtbank heeft bij voormeld tussenvonnis van 17 april 2013 [geïntimeerde] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands geleverd geachte bewijs dat met meergenoemde betaling van € 1.500,- [geïntimeerde] aan [appellant] finale kwijting heeft verleend betreffende de gehele geldlening (zo begrijpt het hof op grond van rechtsoverweging 4.9 van dit vonnis het probandum). [geïntimeerde] heeft vervolgens de getuigen [A] (hierna: [A]) en [B] (hierna: [B]) doen horen. [appellant] heeft afgezien van contra-enquête. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [geïntimeerde] is geslaagd in het te leveren tegenbewijs, kort gezegd omdat voldoende aannemelijk was geworden dat het niet de wil van [geïntimeerde] was om finale kwijting aan [appellant] te verlenen, vervolgens het verzet ongegrond verklaard en het verstekvonnis bekrachtigd. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met één grief op.