ECLI:NL:GHAMS:2014:4770

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
13/00479
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens termijnoverschrijding in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep van belanghebbende [A], tegen de heffingsambtenaar van de Gemeente Amsterdam. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat het na het verstrijken van de termijn van zes weken was ingediend. De rechtbank had eerder op 4 juli 2013 uitspraak gedaan, waarna de termijn voor het indienen van hoger beroep op 5 juli 2013 begon. De laatste dag om hoger beroep in te stellen was 15 augustus 2013. Het hogerberoepschrift is echter pas op 21 augustus 2013 bij het Hof ontvangen, wat betekent dat het niet tijdig was ingediend.

Belanghebbende stelde dat zijn faxbericht van 12 juli 2013 aan de rechtbank als een tijdig ingediend hogerberoepschrift moest worden beschouwd. Het Hof oordeelde echter dat de rechtbank dit faxbericht niet als zodanig kon aanmerken, omdat het verzoek om toelichting niet de intentie had om een rechtsmiddel aan te wenden. De doorzendplicht was in dit geval niet van toepassing, omdat het faxbericht niet als hogerberoepschrift was bedoeld.

Het Hof concludeerde dat er geen omstandigheden waren die de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen, en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan door de tweede meervoudige belastingkamer, en de kosten werden niet toegewezen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 13/00479
13 november 2014
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[A], te [P], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/3530 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbenden
en
de heffingsambtenaar van de Gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij een op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken genomen beschikking, gedagtekend 28 februari 2011, de waarde van de onroerende zaken [straatnaam] 82-1, 82-2, 82-3, 82-4 te [naam stad] voor het kalenderjaar 2011 vastgesteld en de bijbehorende aanslagen onroerende zaak belastingen 2011 bekendgemaakt.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 13 juni 2012, de bij beschikking vastgestelde waarde van onroerende zaak [straatnaam] 82-4 verlaagd en de daarbij behorende aanslag verminderd. De bezwaarschriften tegen de andere objecten zijn ingetrokken.
1.3.
Bij uitspraak van 4 juli 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover betrekking hebbende op de aan belanghebbende toegekende proceskostenvergoeding, de aan belanghebbende in deze zaak te vergoeden proceskosten voor de bezwaarfase vastgesteld op € 89,25 en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit, en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 vergoedt.
1.4.
De gemachtigde heeft per fax op 12 juli 2013 de rechtbank verzocht om een toelichting op de uitspraak. Vervolgens heeft belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij brief, gedagtekend 14 augustus 2013 en bij het Hof ingekomen op 21 augustus 2013 in een enveloppe voorzien van een poststempel met datum 20 augustus 2013, aangevuld bij brief van 18 september 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2014. Het Hof heeft de zaken geregistreerd onder nummer 13/00477 tot en met 13/00480 gelijktijdig ter zitting behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
In zijn faxbericht van 12 juli 2013 – per abuis gedagtekend op 3 februari 2013 –, gericht aan de griffier van de rechtbank, schrijft de belanghebbende, voor zover van belang:
“Op 4 juli 2013 mocht ik van u de Uitspraak in Beroep ontvangen inzake bovengenoemde zaken.
Zoals telefonisch met u besproken, hierover heb ik een tweetal vragen:
Per mijn brieven, in het bijzonder die van 3 -February (per post/fax) en van 19 February (overhandigd in de zitting), heb ik diverse argumenten voor mijn stellingen in beroep aangebracht. Helaas moet ik constateren dat de Rechtbank in haar uitspraak in geen enkele wijze op deze argumenten is ingegaan. Kunt u mij toelichten waarom dit niet is gebeurd?
In haar Uitspraak in Beroep pt.5 stelt de rechtbank
“… ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding omdat niet is gesteld dat eisers kosten hebben gemaakt…”. Echter per mijn schrijven via fax dd. 19-February-2013 heb ik wel degelijk aan de Rechtbank mijn reis- en verlet-kosten ten behoeve van het bijwonen van deze zitting (t.w.v. E.358,18). In ons telefonisch onderhoud deelde u mij mede dat dit schrijven wel in het dossier is opgenomen. Graag zou ik van u een toelichting ontvangen waarom de Rechtbank niet heeft besloten mij deze kosten te vergoeden.
In verband van de mogelijkheid van beroep tegen deze uitspraak, zie ik graag uw reactie tegemoet binnen twee weken.”
2.2.
Tegen de uitspraak van de rechtbank is door belanghebbenden bij brief, gedagtekend 14 augustus 2013, hoger beroep ingesteld. Op de enveloppe is een duidelijk leesbaar poststempel aangebracht met datumvermelding 20 augustus 2013. De enveloppe met het hogerberoepschrift is bij het Hof ingekomen op 21 augustus 2013.
In voormeld geschrift is onder meer vermeld:
“Op 22 July 2012 heb ik beroep ingediend bij de Rechtbank Amsterdam, HAA 12/3528 t/m 3531, inzake kostenvergoeding in de WOZ 2011 procedure.
Bij deze wil ik beroep indienen tegen de Uitspraak van de Rechtbank, met betrekking tot:
Grondslag van toewijzing kostenvergoeding deskundige
Toekenning reis- en verletkosten ten behoeve van het bijwonen van de zitting.
(…)”.
2.3
Op 6 september 2013 heeft belanghebbende gemachtigde aan de griffier van het Hof het volgende
bericht:
“Afgelopen week spraken wij over mijn ingediende beroep, bovengenoemd, met betrekking van de datum van ontvangst.
▪ Ik heb mijn beroepschrift opgesteld op 14 Augustus; het zal met de Post lichting van 15 Augustus meegegaan moeten zijn. Het is door het Gerechtshof ontvangen op 21 Augustus.(*)
▪ De Uitspraak van de Rechtbank ( …) zijn gedateerd 4 July 2013. Zie Bijlage A.
▪ Op 12 July 2013 heb ik per fax contact gezocht met de Rechtbank, omtrent exact de 2 onderwerpen in de Uitspraak, waarvoor ik per mijn schrijven dd. 14 Augustus beroep heb ingediend. Zie Bijlage B. NB. Volledig foutief is de datum in de aanhef; in het voorblad en in de top-regel (beide door fax-apparaat) ziet u de datum 12 July.
▪ Ik besef dat omdat ik mijn beroepschrift niet per aangetekende post heb verstuurd het risico van te laat of niet bestellen bij mij ligt. Echter bij deze is mijn verzoek dat post-ontvangst bij het Gerechtshof binnen 7 dagen na het verlopen van de uiterste datum nog immer als “binnen de termijn” kan worden beschouwd. Ook is mijn verzoek aan u dat mijn brief aan de Rechtbank Amsterdam dd. 12 July feitelijk als beroepschrift zal worden beschouwd, zodat op basis hiervan kan worden gesteld dat mijn beroep binnen de gestelde termijn is gedaan.
In verband met de verdere – omvangrijke- voorbereidingen van mijn motivatie, zou ik graag van u zo spoedig mogelijk vernemen dat mijn beroepschrift in behandeling zal worden genomen.
(*) Inmiddels is mij gebleken dat 2 andere brieven, gepost rond dezelfde datum 14/15 augustus, in dezelfde brievenbus, er een tot nu toe totaal niet is aangekomen, en de andere ook met grote vertraging.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In geschil is de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
3.2.
Wanneer het beroep ontvankelijk is, is in geschil of de rechtbank een juiste vergoeding voor de taxatiekosten heeft toegekend.
3.3.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van het Hof.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:24 Awb, is een hogerberoepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de in artikel 6:7 Awb genoemde termijn van zes weken is ontvangen, dan wel – bij verzending per post – indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd mits het niet later dan een week na het einde van de termijn is ontvangen.
4.2.
De uitspraak van de rechtbank waartegen het hoger beroep van belanghebbende is gericht, is op 4 juli 2013 verzonden. De termijn om hoger beroep in te stellen ving derhalve aan op 5 juli 2013. De laatste dag van de hogerberoepstermijn is dan (donderdag) 15 augustus 2013. Het hogerberoepschrift is op 21 augustus 2013 bij het Hof binnengekomen en is dus niet voor het einde van de in artikel 6:7 Awb genoemde termijn van zes weken ontvangen.
4.3.
Nu het hogerberoepschrift niet later dan een week na het einde van de termijn is ontvangen en verzending per post heeft plaatsgevonden, dient te worden onderzocht of het hogerberoepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. Het poststempel vermeldt duidelijk leesbaar de datum 20 augustus 2013. In gevallen waarin op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, dient als bewijsrechtelijk uitgangspunt te worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld. Voor afwijking van dit uitgangspunt bestaat aanleiding indien aannemelijk wordt gemaakt dat het poststuk ter post is bezorgd vóór de datum van afstempeling door het postvervoerbedrijf. De bewijslast hiervoor ligt bij belanghebbende (vgl. Hoge Raad 28 januari 2011, 10/02285, ECLI:NL:HR:2011:BP2138). Naar ’s Hofs oordeel is belanghebbende niet geslaagd in deze op hem rustende bewijslast. De enkele stelling ‘het zal met de Post lichting van 15 Augustus meegegaan moeten zijn’ is daartoe onvoldoende.
4.4.
Gelet op het vorenoverwogene is het hogerberoepschrift niet tijdig ingediend. In beginsel is het hoger beroep dan niet-ontvankelijk. Evenwel blijft op grond van artikel 6:11 van de Awb ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend hogerberoepschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof geen omstandigheden aannemelijk gemaakt die de onderhavige termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen.
4.5.
Voor zover belanghebbende stelt dat zijn faxbericht van 12 juli 2013 aan de griffier van de rechtbank dient te worden aangemerkt als (tijdig ingediend) hogerberoepschrift, geldt het volgende. Op grond van artikel 6:15 van de Awb geldt een doorzendplicht indien een hogerberoepschrift bij de rechtbank wordt ingediend. De rechtbank heeft naar het oordeel van het Hof, gelet op de bewoordingen van de hiervoor onder 2.1. geciteerde faxbericht, met name de laatste volzin, mogen aannemen dat belanghebbende met dit geschrift niet hebben beoogd een rechtsmiddel tegen haar uitspraak aan te wenden. Het geschrift is nadrukkelijk geformuleerd als verzoek om een toelichting. Deze uitleg wordt bovendien bevestigd door de bewoordingen en de strekking van het bij het Hof ingediende hogerberoepschrift van 14 augustus 2013 (zie 2.2.), alsmede van de brief van 6 september 2013 (zie 2.3.). De doorzendplicht is in het onderhavige geval niet van toepassing.
Slotsom
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is zodat niet wordt toegekomen aan de inhoudelijke grieven van belanghebbende.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, B.A. van Brummelen en C.M. Wolters, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als griffier. De beslissing is op 13 november 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.