ECLI:NL:GHAMS:2014:4769

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
13/00468
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) en een verzuimboete die zijn opgelegd aan belanghebbende, [A], door de inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslag van € 1.629 en een gelijke boete zijn opgelegd omdat belanghebbende met zijn auto gebruik heeft gemaakt van de weg terwijl het kenteken geschorst was. De inspecteur heeft dit vastgesteld op basis van een controle op 20 juni 2012, waarbij het voertuig van belanghebbende op de A16 werd waargenomen. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boete, maar de rechtbank heeft zijn beroep ongegrond verklaard. Het hoger beroep is ingediend op 19 augustus 2013, en de zitting vond plaats op 14 oktober 2014.

Het Hof heeft de feiten van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd. Belanghebbende betwistte dat het voertuig dat op de A16 was waargenomen zijn auto was en stelde dat het kenteken vervalst was of dat het om een gekloonde auto ging. Het Hof oordeelde echter dat de inspecteur voldoende bewijs had geleverd dat het voertuig daadwerkelijk door belanghebbende werd gebruikt tijdens de schorsing. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de verklaringen van de stalling niet betrouwbaar waren en dat er geen andere aanwijzingen waren die de stelling van belanghebbende konden onderbouwen.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de opgelegde verzuimboete van 100% van het bedrag van de belasting terecht was, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat er sprake was van afwezigheid van schuld. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond was en dat de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De beslissing werd genomen door een meervoudige belastingkamer en is openbaar uitgesproken op 13 november 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 13/00468
datum13 november 2014
uitspraak van de meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[A],te[P], belanghebbende,
gemachtigde: mr. C.J. Berendse, advocaat
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 13/405 van de rechtbank Noord-Holland in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Apeldoorn/Centrale Administratie,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 19 november 2012 aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) voor een bedrag van € 1.629 en bij beschikking een boete van € 1.629 opgelegd.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 4 januari 2013, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 12 augustus 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is ingediend op 19 augustus 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Gemachtigde heeft een nader stuk ingediend gedagtekend 3 oktober 2014. Een afschrift hiervan is verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“Eiser is volgens de kentekenregistratie vanaf 24 juni 2008 tot en met 16 augustus 2012 houder geweest van een personenauto, merk Land Rover, kenteken [nummer] (hierna: het motorrijtuig). De datum van het kentekenbewijs deel I is 13 mei 2002. De geldigheid van het kentekenbewijs van het motorrijtuig is van 15 oktober 2010 tot en met 11 januari 2012 en van 7 februari 2012 tot en met 15 augustus 2012 geschorst geweest zoals bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Op 20 juni 2012 om 6.18 uur is tijdens een controle een voertuig met kenteken [nummer] op de A16 links ten hoogte van Galder Rijsbergen/Breda bij hectometerpaal 69,9 waargenomen.
Naar aanleiding van de waarneming heeft verweerder de naheffingsaanslag en de boete opgelegd.”
2.1.2. Het Hof gaat voor de beslechting van het geschil uit van voormelde feiten.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de naheffingsaanslag en de boete op goede gronden zijn opgelegd, hetgeen de inspecteur stelt en belanghebbende weerspreekt.
3.2.
Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

4.De overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen - waarbij belanghebbende als “eiser” en de inspecteur als “verweerder” zijn aangeduid.
“2. Volgens eiser is het voertuig dat is waargenomen op de A16 niet het motorrijtuig. Eiser stelt dat het kenteken van het motorrijtuig vervalst moet zijn of dat sprake is van een gekloonde auto. Dat komt namelijk steeds vaker voor. Het motorrijtuig stond tijdens de waarneming gestald bij [stalling X]. Eiser heeft in dat verband twee verklaringen van de stalling overgelegd. Eiser voert aan dat hij op vakantie in Marokko was tijdens de waarneming. Eiser wijst op de foto die bij de waarneming is gemaakt. Op de foto zijn de zogeheten bullbars, die op het motorrijtuig zitten niet te zien, aldus eiser. Bovendien is de naheffingsaanslag onjuist berekend en is eiser niet gehoord naar aanleiding van het bezwaarschrift.
3. Verweerder bestrijdt dat het hier gaat om een gekloond kenteken en twijfelt aan de door eiser overgelegde verklaringen. Volgens verweerder zijn de naheffingsaanslag en de boete terecht opgelegd.
4. Verweerder heeft via het controleformulier en de bijbehorende foto aannemelijk gemaakt dat met het motorrijtuig op 20 juni 2012 gebruik is gemaakt van de weg. Op de foto is de kentekenplaat van het motorrijtuig goed zichtbaar en is uit de vorm van de gefotografeerde auto af te leiden dat het om een Land Rover gaat. De stelling van eiser dat de kentekenplaat die bij de waarneming is gefotografeerd vervalst is of dat het om een gekloonde auto gaat, acht de rechtbank, mede gelet op wat verweerder hier tegenover heeft aangevoerd, niet aannemelijk. Er zijn immers geen andere aanwijzingen, zoals een grote hoeveelheid boetes of andere naheffingsaanslagen, die deze stelling aannemelijk maken. Eiser heeft verklaringen overgelegd van [stalling X]. De rechtbank kent aan de verklaringen geen gewicht toe. De zoon van eiser heeft ter zitting verklaard dat hij de verklaringen zelf heeft opgesteld en een kennis van hem, die bij de stalling werkt, heeft gevraagd om deze te ondertekenen. Deze laatste verklaring spoort met de verklaring die de eigenaar van de stalling telefonisch tegenover de griffier heeft afgelegd en per e-mail heeft bevestigd, hetgeen de zoon van eiser ter zitting is voorgehouden. De grief van eiser dat de rechtbank zich in dezen partijdig heeft opgesteld, wordt verworpen. Op de voet van artikel 8:69, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de rechtbank de feiten ambtshalve aanvullen. De rechtbank heeft in de verklaringen (ongedateerd en zonder handtekening) en het verzoek van verweerder om de eigenaar van de stalling als getuige op te roepen meer dan genoeg aanleiding gezien om van haar bevoegdheid gebruik te maken en vervolgens heeft de griffier contact opgenomen met de stalling. Gezien de wending die het telefonische verzoek aan de eigenaar om als getuige te verschijnen nam, heeft de rechtbank er uiteindelijk van afgezien om de eigenaar als getuige te horen. De rechtbank merkt de verklaringen aan als vals.
5. Nu verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat met het motorrijtuig op 20 juni 2012 gebruik van de weg is gemaakt tijdens een daarvoor geldende schorsing als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting (hierna: Wet MRB), heeft hij, op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet MRB, de belasting terecht nageheven.
6. Wat betreft de grief van eiser dat de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is berekend, overweegt de rechtbank dat uit de aankondigingsbrief en uit de verklaring van verweerder ter zitting genoegzaam blijkt dat de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Verweerder heeft conform hetgeen is bepaald in het tweede en vijfde lid van artikel 35 van de Wet MRB de belasting nageheven over de periode 13 augustus 2011 tot en met 12 augustus 2012. Bij de berekening is rekening gehouden met het bedrag dat eiser op rekening heeft betaald voor de periode 12 januari tot en met 6 februari 2012. De rechtbank verwerpt de grief van eiser.
7. Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wordt de belanghebbende in afwijking van artikel 7:2 van de Awb gehoord op zijn verzoek. Niet is gesteld of gebleken dat eiser in het bezwaarschrift of tijdens het later gevoerde telefoongesprek heeft verzocht om te worden gehoord. De rechtbank verwerpt de grief van eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord.
Boete
8. Op grond van artikel 37 van de Wet MRB in verbinding met artikel 67c van de AWR vormt het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete van ten hoogste € 4.920 kan opleggen. Op grond van paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB), onderdeel 2, bedraagt de verzuimboete maximaal 100 procent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald.
9. Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. In dit geval heeft eiser niet aan de voorwaarden voor de schorsingsregeling voldaan. Het enkele niet daaraan voldoen rechtvaardigt in beginsel een boete van 100 procent. Factoren als de mate van schuld en opzet of de duur van het niet voldoen aan de schorsingsvoorwaarden spelen daarbij geen rol. Bijzondere omstandigheden of afwezigheid van alle schuld kunnen aanleiding zijn tot matiging of het achterwege laten van de boete.
De zoon van eiser heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat eiser de sleutels heeft afgegeven aan de beheerder van de stalling en dat 24 uur van te voren moet worden gebeld indien eiser of een andere bevoegde persoon gebruik wil maken van het motorrijtuig. Het is onder deze omstandigheden niet uitgesloten dat een medewerker van de stalling – of iemand anders – tijdens de afwezigheid van eiser met het motorrijtuig van de weg gebruik heeft kunnen maken. Niet is gesteld of gebleken dat eiser maatregelen heeft getroffen om dit gebruik te verhinderen. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding voor het achterwege laten of matigen van de boete.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Ingevolge artikel 35, lid 1, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB) kan de belasting worden nageheven bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994. De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden, met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg is geconstateerd (artikel 35, lid 2, van de Wet MRB).
5.2.
De inspecteur heeft het gebruik van de weg met het voertuig van belanghebbende tijdens de schorsing aannemelijk gemaakt aan de hand van de hiervoor onder punt 2 weergegeven waarneming. Belanghebbende heeft het gebruik betwist maar deze betwisting niet, althans onvoldoende, onderbouwd. De niet gedagtekende en niet ondertekende verklaringen van [stalling X], die belanghebbende in hoger beroep wederom heeft overgelegd zijn, wat er zij van de telefonisch en per e-mail bij de griffier van de rechtbank afgelegde verklaring van de eigenaar van die stalling, onvoldoende om alleen op grond daarvan aan te nemen dat met het voertuig op 20 juni 2012 geen gebruik van de weg is gemaakt. De overige geuite veronderstellingen zijn daartoe, zonder nadere onderbouwing, evenmin toereikend. Belanghebbende, op wiens naam het voor de auto opgegeven kenteken is gesteld, is als houder van het voertuig terecht als belastingplichtige aangemerkt. De omstandigheid dat hij op het moment van de waarneming in het buitenland verbleef doet daar niet aan af.
Het vorenoverwogene leidt tot het oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
5.3.
Met betrekking tot de boete overweegt het Hof als volgt. Ingevolge artikel 37 Wet MRB, gelezen in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), kan de Inspecteur bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing, naast de nageheven belasting een verzuimboete van ten hoogste € 4.920 opleggen. Uit de wetsgeschiedenis is af te leiden dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om in die gevallen waarin bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing en waarbij de verschuldigde motorrijtuigenbelasting wordt nageheven, als uitgangspunt te nemen dat 100% van het bedrag van deze belasting als verzuimboete dient te worden opgelegd, tenzij het wettelijk maximum zou worden overschreden (Kamerstukken II 1990/1991, 22 238, nr. 3, blz. 36-37).
5.4.
Bij het opleggen van verzuimboeten wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat in gevallen waarin sprake is van afwezigheid van alle schuld, oplegging van de boete achterwege dient te blijven. Belanghebbende heeft niet gesteld dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Wel heeft hij betoogd dat de boete niet proportioneel is, omdat hij niet zelf met de auto heeft gereden en hij, door de auto te stallen, maatregelen heeft genomen om de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de schorsing te waarborgen. Naar ’s Hofs oordeel is het enkele stallen van de auto tijdens de schorsing, aannemende dat in dit geval hiervan sprake is geweest, niet voldoende om het risico dat met het voertuig gebruik wordt gemaakt van de weg, uit te sluiten. Onder deze omstandigheden acht het Hof de opgelegde verzuimboete passend en geboden.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, B.A. van Brummelen en C.M. Wolters, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als griffier. De beslissing is op 13 november 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.