ECLI:NL:GHAMS:2014:4755

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2014
Publicatiedatum
17 november 2014
Zaaknummer
23-003357-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging van taxivervoer zonder vergunning

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1962, werd beschuldigd van het verrichten van taxivervoer zonder de vereiste vergunning op 6 oktober 2011. Tijdens de zitting in hoger beroep op 31 oktober 2014 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging, omdat de verdachte zou zijn uitgelokt tot het plegen van het ten laste gelegde feit. Het hof heeft echter geoordeeld dat de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet in gevaar is gekomen. Dit oordeel is gebaseerd op de consistente jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelt dat niet-ontvankelijkheid slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden uitgesproken, wanneer er sprake is van ernstige inbreuken op de procesorde.

Het hof heeft vastgesteld dat de verbalisanten op 6 oktober 2011 op een legitieme manier contact hebben gemaakt met de verdachte, die hen in zijn auto heeft laten instappen. De verdachte heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat hij onder druk is gezet om te handelen zoals hij deed. Het hof heeft geconcludeerd dat de verbalisanten zich aan hun instructies hebben gehouden en dat er geen sprake was van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Daarom heeft het hof het openbaar ministerie ontvankelijk verklaard in de vervolging.

Het vonnis waarvan beroep is vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing is gekomen. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot dezelfde straffen als eerder opgelegd, maar het hof heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De verdachte is vrijgesproken van de beschuldiging van taxivervoer zonder vergunning. Daarnaast heeft het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete afgewezen, nu de verdachte is vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

parketnummer: 23-003357-13
datum uitspraak: 14 november 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de (het hof leest verbeterd: economische) politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2013 in de strafzaak onder de parketnummers 13-093474-12 en 13-488103-09 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 oktober 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een auto ([kenteken]) taxivervoer heeft verricht zonder een daartoe verleende vergunning.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van zijn pleitnota op het standpunt gesteld, dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard op de voet van artikel 359a Sv, aangezien de verdachte, kort en zakelijk weergegeven, is uitgelokt tot het plegen van het hem ten laste gelegde.
Het hof stelt voorop, dat volgens consistente jurisprudentie van de Hoge Raad [1] de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als rechtsgevolg van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats in geval een vormverzuim in het vooronderzoek daarin bestaat dat met opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
Uit het dossier is het volgende naar voren gekomen.
In het kader van een gerichte actie tegen zogenaamde snorders op 6 oktober 2011 zijn twee verbalisanten bij de verdachte in zijn auto gestapt. Hieraan voorafgaand is de verdachte de verbalisanten met zijn auto stapvoets genaderd, heeft hij de verbalisanten aangekeken en heeft hij naar hen geknikt. De verdachte heeft de mannen laten instappen en heeft vervolgens, zonder een gesprek met hen aan te knopen, gevraagd: ‘waarheen?’ (proces-verbaal van aanhouding van 6 oktober 2011, pagina 9 van het dossier).
Het hof stelt voorop dat er geen reden is voor twijfel aan de inhoud van het door de verbalisanten opgemaakte proces-verbaal. De lezing van de verdachte, dat hij op zoek was naar een parkeerplaats en daarbij plotseling werd overvallen door twee mannen die in zijn auto stapten, waardoor hij zich gedwongen voelde te gaan rijden, is eerst ter zitting in eerste aanleg gegeven en naar het oordeel van het hof niet aannemelijk, gelet op zijn eerdere verklaring bij de politie.
Het hof is van oordeel dat het onder deze omstandigheden niet aannemelijk is geworden, dat de verdachte door de verbalisanten is gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds tevoren gericht leek. In zoverre hebben de verbalisanten zich gehouden aan hun interne werkinstructie, zoals beschreven in het proces-verbaal van bevindingen van 9 oktober 2011, pagina 4 van het dossier; zij hebben het initiatief tot contact maken en het vragen naar de bestemming geheel bij de verdachte gelaten.
Het hof is van oordeel dat de geschetste gang van zaken niet kan leiden tot de gevolgtrekking dat door de verbalisanten doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Nu geen inbreuk is gemaakt op enig beginsel van een behoorlijke procesorde, zal het hof aan het optreden van de verbalisanten niet de zwaarst mogelijke sanctie verbinden zoals bedoeld in artikel 359a eerste lid onder c Sv.
Het hof acht het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte. Het verweer wordt in zoverre verworpen.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vrijspraak

Uit het dossier is in aanvulling op hetgeen hiervoor reeds is opgemerkt voorts het volgende naar voren gekomen.
Nadat de bestemming per auto van de verdachte was bereikt, hebben de verbalisanten bij het uitstappen gevraagd: ‘hoeveel?’ Nu de verbalisanten zich aan het einde van de rit actief hebben opgesteld en zonder meer het initiatief tot betaling naar zich toe hebben getrokken, kan het hof niet oordelen over de vraag of het opzet van de verdachte gericht was op taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000, te weten het verrichten van personenvervoer per auto
tegen betaling.
Naar het oordeel van het hof is daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
De overige door de raadsman gevoerde verweren behoeven daarmee geen bespreking.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 16 oktober 2010 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 1.250,00, subsidiair 18 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan de verdachte van een personenauto (merk: Opel Astra).
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 25 september 2012, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van
16 oktober 2010, parketnummer 13-488103-09, voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 1.250,00, subsidiair 18 dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel, mr. P.F.E. Geerlings en mr. A.M.C.C. Tubbing, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 november 2014.
Mrs. Geerlings, Tubbing en Scheffens zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 30 maart 2004,