In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het verrichten van taxivervoer zonder de vereiste vergunning op 13 maart 2012. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 31 oktober 2014 gehouden, waarbij de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte hun standpunten naar voren brachten. De verdachte ontkende de tenlastelegging en stelde dat hij enkel een lift had aangeboden aan twee verbalisanten die hem benaderden. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het ten laste gelegde feit, waarbij het hof de verklaringen van de verbalisanten geloofwaardig achtte. Het hof verwierp het verweer van de raadsvrouw dat de verdachte was uitgelokt tot het plegen van het feit.
De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een overtreding van de Wet personenvervoer 2000. De economische politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 1500,00, maar in hoger beroep heeft het hof besloten om geen geldboete op te leggen, gezien de financiële situatie van de verdachte. In plaats daarvan werd een taakstraf van 40 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.