ECLI:NL:GHAMS:2014:475

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
21 februari 2014
Zaaknummer
23-005220-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Alkmaar inzake woninginbraak met voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Alkmaar, dat op 21 november 2012 was gewezen. De verdachte, geboren in 1987, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 januari 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die dezelfde straf als door de politierechter was opgelegd, heeft gevorderd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf waren verbonden, vernietigd. Het hof overwoog dat de verdachte zich samen met een ander schuldig had gemaakt aan een woninginbraak, wat niet alleen materiële schade veroorzaakte, maar ook een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners. Het hof heeft daarbij de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in overweging genomen. De verdachte had eerder een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd gekregen, maar had zich niet aan de voorwaarden gehouden. Ondanks intensieve begeleiding was de verdachte niet in staat gebleken om zijn gedrag te verbeteren. Het hof concludeerde dat er geen aanleiding was om opnieuw bijzondere voorwaarden op te leggen, gezien het feit dat de verdachte geen hulp meer wilde en eerdere hulp niet het gewenste resultaat had opgeleverd. De op te leggen straf was gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de gevangenisstraf van zeven maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en bevestigde het vonnis voor het overige.

Uitspraak

Parketnummer: 23-005220-12
Datum uitspraak: 29 januari 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Alkmaar van 21 november 2012 in de strafzaak onder parketnummer 14-810367-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
GBA-adres: [adres],
doch feitelijk verblijvende: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 januari 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre wordt het vonnis vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Alkmaar heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal melden bij GGZ reclassering Palier te Heerhugowaard, zolang en zo frequent als de reclassering dit nodig acht en dat de veroordeelde zal meewerken aan een intakeproces bij een door het IVZ geïndiceerde kliniek.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Woninginbraken leveren niet alleen materiële schade op, maar vormen ook een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken bewoners. De ervaring leert dat slachtoffers van woninginbraken zich vaak nog lange tijd onveilig voelen in hun eigen huis. Ook worden door dergelijke feiten in de samenleving in bredere zin gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd.
Het hof heeft acht geslagen op het rapport van GGZ reclassering Palier van 2 november 2012.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep overlegde stukken, te weten een Reclasseringsadvies PIJ STP opgemaakt door GGZ reclassering Palier van 24 september 2013 alsmede een Voortgangsverslag toezicht eveneens opgemaakt door GGZ reclassering Palier van 22 november 2013.
Uit deze stukken kan – kort en zakelijk weergegeven – worden opgemaakt dat de verdachte in 2005 voorwaardelijk is veroordeeld tot de maatregel PIJ en dat deze in 2007 is omgezet naar een onvoorwaardelijke PIJ maatregel, nadat de verdachte zich niet had gehouden aan de voorwaarden van de maatregel. Uit de rapporten blijkt dat gedurende de (verlenging van de) PIJ maatregel en een in dat kader uitgevoerd Scholings- en trainingsprogramma (STP) in 2012 is gebleken dat de verdachte onvoldoende in staat is om risicovol gedrag uit de weg te gaan, ook al is er intensief contact met de reclassering ten behoeve van positieve gedragsbeïnvloeding. Bij de verdachte lijkt sprake te zijn van een matig vermogen tot zelfinzicht. De behandeling in het kader van de PIJ maatregel heeft er niet toe geleid dat de verdachte in staat is om de gevolgen van zijn daden te overzien en een relatie te leggen tussen oorzaak en gevolg, wanneer hij onder invloed van middelen is. Het is de verdachte niet gelukt om gedurende de PIJ maatregel van zijn drugsverslaving af te komen en hij gebruikt derhalve, zoals de verdachte ter terechtzitting ook zelf heeft verklaard, tot op heden nog cannabis en er is tevens sprake van cocaïnegebruik.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard geen hulp en begeleiding meer te willen dan wel nodig te hebben. Gelet hierop, alsmede het feit dat het langdurige hulp- en begeleidingstraject tijdens de PIJ maatregel niet het beoogde resultaat heeft gehad, ziet het hof geen aanleiding, anders dan de advocaat-generaal, om bijzondere voorwaarden op te leggen bij een – gedeeltelijk – voorwaardelijke straf.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 oktober 2013 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van vermogensdelicten.
Het hof acht, alles afwegende, een – gedeeltelijk voorwaardelijke – gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.S.G. Verhoeff, mr. A.E.M. Röttgering en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van mr. S.M. van Zanten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 januari 2014.
mr. Röttgering is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]