In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Alkmaar, dat op 21 november 2012 was gewezen. De verdachte, geboren in 1987, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 januari 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die dezelfde straf als door de politierechter was opgelegd, heeft gevorderd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf waren verbonden, vernietigd. Het hof overwoog dat de verdachte zich samen met een ander schuldig had gemaakt aan een woninginbraak, wat niet alleen materiële schade veroorzaakte, maar ook een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners. Het hof heeft daarbij de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in overweging genomen. De verdachte had eerder een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd gekregen, maar had zich niet aan de voorwaarden gehouden. Ondanks intensieve begeleiding was de verdachte niet in staat gebleken om zijn gedrag te verbeteren. Het hof concludeerde dat er geen aanleiding was om opnieuw bijzondere voorwaarden op te leggen, gezien het feit dat de verdachte geen hulp meer wilde en eerdere hulp niet het gewenste resultaat had opgeleverd. De op te leggen straf was gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de gevangenisstraf van zeven maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en bevestigde het vonnis voor het overige.