ECLI:NL:GHAMS:2014:4709

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
13 november 2014
Zaaknummer
200.108.306-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geldlening en bewijslevering na overlijden van de schuldenaar

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 2 juli 2013, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [appellante] en de erven van wijlen [X] over een geldlening van € 42.000, die in 2006 was verstrekt door [appellante] aan [X] en [Y]. De rechtbank had eerder de vordering van [appellante] tot terugbetaling van deze lening afgewezen, waarbij werd geoordeeld dat [X] was geslaagd in zijn bewijsopdracht dat er sprake was van kwijtschelding van de lening. [appellante] ging in hoger beroep tegen deze beslissing, stellende dat er nooit sprake is geweest van kwijtschelding.

Tijdens de zitting op 17 september 2014 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [appellante] heeft bewijs aangeboden van haar stellingen en verzocht om vernietiging van het bestreden vonnis, terwijl de erven van [X] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis. Het hof heeft besloten om het getuigenverhoor te heropenen en [appellante] in de gelegenheid te stellen om [Y] als getuige te horen, aangezien zij in eerste aanleg niet was gehoord. De beslissing om het getuigenverhoor te heropenen is genomen in afwachting van de bewijslevering, waarbij het hof iedere verdere beslissing aanhield.

De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de vraag oproept hoe om te gaan met bewijslevering en de gevolgen van het overlijden van een schuldenaar in het kader van geldleningen. Het hof heeft een nieuwe datum voor het getuigenverhoor vastgesteld op 17 december 2014, waarbij mr. M.L.D. Akkaya als raadsheer-commissaris is benoemd. De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken op 11 november 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.108.306/01
zaak- en rolnummer rechtbank (Noord-Holland) : 166629/HA ZA 10-238
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 november 2014
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellante,
advocaat: mr. E.A.J. Verschuur-Van der Voort te Bloemendaal,
t e g e n
de erven van [X],
wonend te Westzaan, gemeente Zaanstad,
geïntimeerde,
advocaat: mr. Ch.M. de Ruiter Kardol te Amsterdam.

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna [appellante] en de erven [X] genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 2 juli 2013 een tussenarrest gewezen waarbij de incidentele vordering van (wijlen) [X] strekkende tot niet-ontvankelijkheid van [appellante] is afgewezen en de hoofdzaak is verwezen naar de rol van 16 juli 2013 voor beraad partijen. Voor het verloop van het geding tot genoemde datum wordt verwezen naar dat tussenarrest.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 17 september 2014 doen bepleiten, [appellante] door mr. Verschuur-Van der Voort voornoemd aan de hand van een ter zitting overgelegde pleitnota, en de erven [X] door mr. De Ruiter Kardol voornoemd. [appellante] heeft nog producties in het geding gebracht.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de erven [X] alsnog zal veroordelen tot betaling aan haar van € 42.000,=, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten, alles met veroordeling in de kosten van het geding in beide instanties.
De erven [X] hebben geconcludeerd tot - naar het hof begrijpt - bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in - naar het hof begrijpt - de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 28 juli 2010 (hierna: het tussenvonnis) onder 2.1 tot en met 2.10 een aantal feiten vastgesteld. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Het gaat in dit geding om het volgende.
( i) Wijlen [X] (hierna: [X]) en [Y] (hierna: [Y]) zijn in 2004 gehuwd op huwelijkse voorwaarden. [appellante] is de moeder van [Y]. [Y] en [X] dreven samen een vennootschap onder firma, die later is omgezet in [Z] Beheer B.V. (hierna: de Beheer BV), waarin [Y] en [X] ieder 50% van de aandelen hadden. De Beheer BV is aandeelhoudster van [X] Transport Westzaan B.V. (hierna: Transport BV), waarvan [X] statutair directeur was. Eind juli 1999 heeft [Y] haar aandelen in de Beheer BV verkocht aan [X].
(ii) Op 26 mei 2006 hebben [Y] en [X] met [appellante] een schriftelijke overeenkomst van geldlening (hierna: lening van 2006) gesloten, waarbij [appellante] een bedrag van € 42.000,= aan [Y] en [X] heeft geleend. In deze overeenkomst, waarin [X] en [Y] tezamen worden aangeduid als schuldenaar en [appellante] als schuldeiser, is onder meer het volgende is bepaald:
“Partijen verklaren voorts te zijn overeengekomen als volgt:
1.
Betaling
1.1
De rente-termijnen zijn opeisbaar verschuldigd op elk jaar achteraf. Indien wordt voldaan aan de terugbetalingstermijn is een rentevergoeding op jaarbasis afgesproken van 5 %.
(…)
2.
Terugbetaling geldlening
2.1
Schuldenaar zal de geldlening in overleg met schuldeiser aflossen aan schuldeiser.
Vooralsnog is de geldlening aflossingvrij.”
Het bedrag van € 42.000,= is door [Y] en [X] aangewend voor de aanschaf van een perceel grond grenzend aan het perceel van de echtelijke woning, welke is gelegen aan de [adres] te [gemeente].
(iii) Tussen [Y] en [X] is op 29 juni 2010 de echtscheiding uitgesproken en de echtelijke woning is toebedeeld aan [X].
(iv) Op 24 december 2009 heeft [Y] de rechten van de bij Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. afgesloten polissen met de nummers 03361423 ad € 24.431,00 en 03361430 ad € 14.257,00 (hierna: de polissen) overgedragen aan [appellante]. [appellante] heeft altijd de premies van deze verzekeringen betaald.
( v) In een ongedateerde brief, gericht aan [X], heeft [appellante] het volgende geschreven:
“In verband met jullie gewijzigde privé situatie voel ik mij genoodzaakt om de uitstaande geldleningen aan jullie duidelijk te maken met onderstaand overzicht. De betreffende betalingen/overeenkomsten doe ik bijgaand aangehecht toekomen.
Geldleningen uitstaand:
Bedrag Rente Bedrag restant Bijzonderheden
Hoofdsom percentage
1. € 22.689,00 6,65 % € 12.160,00 Verstrekt in december 1995 aan
[Y] t.b.v. inbreng in
onderneming
2. € 13.000,00 5,00 % € 13.000,00 Betaald aan [X] en
[Y] via [X] Transport
Westzaan BV d.d. 04-05-2005
t.b.v. aankoop caravan
3. € 42.000,00 5,00 % € 42.000,00 Verstrekt d.d. 26-05-2006 i.v.m.
aankoop Grond / investering
woning
Totaal € 67.160,00
Tot heden is de rente en aflossing van geldlening nr. 1 betaald via schenking aan [Y]. Met ingang van 1 januari 2009 is hieraan een einde gekomen en komt de rente ten laste van [Y] c.q. [X] Transport Westzaan BV.
De terugbetaling van de geldleningen zijn vooralsnog aflossingsvrij geweest. Aflossing is conform de overeenkomst van geldlening nr. 3 in overleg. Ik stel voor dat alle drie de geldleningen uiterlijk 31 december 2009 aan mij zullen worden terugbetaald.”
(vi) Op 8 februari 2010 heeft [appellante] conservatoir beslag doen leggen op de echtelijke woning van [Y] en [X].
(vii) Op 29 mei 2012 is [X] overleden. Op de hiervoor onder (ii) genoemde lening van € 42.000,= is nimmer afgelost.
3. Beoordeling
3.1.
In de eerste aanleg van dit geding vorderde [appellante] in conventie [X] en [Y] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan haar van € 67.160,=, te vermeerderen met rente, alsmede in de proceskosten, de beslagkosten daaronder begrepen. Na een comparitie van partijen heeft de rechtbank bij het tussenvonnis, voor zover thans van belang, [X] toegelaten te bewijzen dat [appellante] heeft verklaard dat [X] ongemoeid zou worden gelaten en dat [X] het door hem en [Y] in 2006 van [appellante] geleende bedrag van € 42.000,= niet terug hoeft te betalen. Na bewijslevering en verdere wisseling van stukken heeft de rechtbank in het bestreden vonnis geoordeeld dat [X] is geslaagd in zijn bewijsopdracht en de vordering tot betaling van € 42.000,= voor zover ingesteld tegen [X], afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten.
3.2.
Met haar grieven komt [appellante] op tegen deze beslissing van de rechtbank en de gronden waarop zij berust. De grieven, die zich voor gezamenlijke bespreking lenen, strekken ertoe te betogen dat van een kwijtschelding van de verstrekte lening nimmer sprake is geweest en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [X] terzake is geslaagd in zijn bewijsopdracht.
Beperkt appel
3.3.
Aan het oordeel van het hof is slechts onderworpen de beslissing van de rechtbank tot afwijzing van de vordering strekkende tot terugbetaling van de lening van
€ 42.000,=.
3.4.
[appellante] heeft in eerste aanleg in contra-enquête een aantal getuigen doen horen. Thans in hoger beroep biedt zij aan [Y], die in eerste aanleg niet als getuige was voorgebracht, alsnog als getuige te doen horen. Het hof zal haar daartoe in de gelegenheid stellen op de wijze als in het dictum te melden.
3.5.
In afwachting van de bewijslevering zal het hof iedere verdere beslissing ten aanzien van de grieven aanhouden.

4.Beslissing

Het hof:
heropent het getuigenverhoor aan de zijde van [appellante] en stelt haar in de gelegenheid alsnog als getuige te doen horen [Y];
bepaalt dat een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. M.L.D. Akkaya, daartoe tot raadsheer-commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op
17 december 2014 te 10.00 uur(tot uiterlijk 12.30 uur);
bepaalt dat de advocaat van [appellante] dient na te (laten) gaan of partijen, hun advocaten en de voor te brengen getuige op de hierboven bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo dat niet het geval mocht zijn – uiterlijk op 9 december 2014 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van januari tot en met maart 2015 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, L.A.J. Dun en M.L.D. Akkaya en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 november 2014.