ECLI:NL:GHAMS:2014:4662

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
23-001682-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak in strafzaak met betrekking tot aantrekken van gelden van het publiek en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van meerdere tenlasteleggingen, waaronder het aantrekken van gelden van het publiek en wapenbezit. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden vervolgd voor het aantrekken van gelden van het publiek, omdat het Openbaar Ministerie wegens verjaring niet-ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van wapens en munitie, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank had de verdachte hiervoor eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 weken. In hoger beroep heeft het hof de straf herzien en een werkstraf van 20 uren opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Het hof heeft ook beslist dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan het in zaak A onder 3 ten laste gelegde.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001682-12
Datum uitspraak: 10 november 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2012 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-993060-07 (hierna: zaak A) en 13-993115-07 (hierna: zaak B) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1944,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 mei 2014 en 27 oktober 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak A onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair en 4 primair en subsidiair is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
Zaak A
3 primair
[bedrijfsnaam 1] & [bedrijfsnaam 2], op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003, te Hilversum en/of Oudewater en/of elders in Nederland en/of te Engeland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk bedrijfsmatig, (hierna te noemen) al dan niet op termijn opvorderbare gelden, van het (hierna te noemen) publiek heeft/hebben aangetrokken, ter beschikking heeft/hebben gekregen en/of ter beschikking heeft/hebben gehad, dan wel in enigerlei vorm heeft/hebben bemiddeld ter zake van het bedrijfsmatig van het (hierna te noemen) publiek aantrekken of ter beschikking krijgen (van hierna te noemen) al dan niet op termijn opvorderbare gelden,
  • een geldbedrag van (ongeveer) 180.000 Euro van [benadeelde 1] (G/13), en/of
  • een geldbedrag van (ongeveer) 45.000 Euro van [benadeelde 2] (G/09), en/of
  • een geldbedrag van (ongeveer) 110.000 Euro van [benadeelde 3] (G/12), en/of
  • een geldbedrag van (ongeveer) 35.000 Euro van [benadeelde 4] (G/04), en/of
  • een geldbedrag van (ongeveer) 68.000 Euro van [benadeelde 5] (G/02), en/of
  • een geldbedrag van (ongeveer) 16.500 Euro van [benadeelde 6] (G/14), en/of
  • een geldbedrag van (ongeveer) 60.000 Euro van [benadeelde 7] (G/15), en/of
  • een geldbedrag van (ongeveer) 40.000 Euro van [benadeelde 8] (G/01), en/of
  • een geldbedrag van (ongeveer) 10.000 Euro van [benadeelde 9] (G/11) en/of
  • een geldbedrag van (ongeveer) 70.000 Euro van [benadeelde 10] (G/10) en/of
  • een geldbedrag van (ongeveer) 35.875 Amerikaanse dollars van [benadeelde 11] (G/18)
in elk geval een of meer geldbedrag(en) van een of meer belegger(s)
aan/tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, uitvoering heeft/hebben gegeven en/of opdracht heeft/hebben gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk leiding heeft/hebben gegeven;
subsidiair
hij, op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003, te Hilversum en/of Oudewater en/of elders in Nederland en/of te Engeland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk bedrijfsmatig, (hierna te noemen) al dan niet op termijn opvorderbare gelden, van het (hierna te noemen) publiek heeft/hebben aangetrokken, ter beschikking heeft/hebben gekregen en/of ter beschikking heeft/hebben gehad, dan wel in enigerlei vorm heeft/hebben bemiddeld ter zake van het bedrijfsmatig van het (hierna te noemen) publiek aantrekken of ter beschikking krijgen (van hierna te noemen) al dan niet op termijn opvorderbare gelden,
  • een geldbedrag van (ongeveer) 180.000 Euro van [benadeelde 1] (G/13), en/of
  • een geldbedrag van (ongeveer) 45.000 Euro van [benadeelde 2] (G/09), en/of
  • een geldbedrag van (ongeveer) 110.000 Euro van [benadeelde 3] (G/12), en/of
  • een geldbedrag van (ongeveer) 35.000 Euro van [benadeelde 4] (G/04), en/of
  • een geldbedrag van (ongeveer) 68.000 Euro van [benadeelde 5] (G/02), en/of
  • een geldbedrag van (ongeveer) 16.500 Euro van [benadeelde 6] (G/14), en/of
  • een geldbedrag van (ongeveer) 60.000 Euro van [benadeelde 7] (G/15), en/of
  • een geldbedrag van (ongeveer) 40.000 Euro van [benadeelde 8] (G/01), en/of
  • een geldbedrag van (ongeveer) 10.000 Euro van [benadeelde 9] (G/11) en/of
  • een geldbedrag van (ongeveer) 70.000 Euro van [benadeelde 10](G/10) en/of
  • een geldbedrag van (ongeveer) 35.875 Amerikaanse dollars van [benadeelde 11] (G/18)
in elk geval een of meer geldbedrag(en) van een of meer belegger(s) (van [bedrijfsnaam 1] & [bedrijfsnaam 2]);
Zaak B
1.
hij op of omstreeks 13 maart 2007 te Hilversum een of meer wapens van categorie III, te weten
  • een repeterend grendel-kogelgeweer (merk/type Steyr, model M1886, kaliber 8 x 60R) en/of
  • een repeterend grendel-kogelgeweer (merk/type Asfa Ankara, model onbekend, kaliber circa 8mm) en/of
  • een repeterend grendel-kogelgeweer (merk/type Mosin Nagant, model 1944, kaliber circa 8 mm) en/of
  • een revolver (merk/type HEGE-UBERTI, zijnde een replica van een antieke revolver van het merk/type Colt, model 1860 Army, kaliber .44) en/of
  • een revolver (merk/type onbekend, zijnde een replica van een antieke revolver van het merk/type Colt, 3rd Model Dragoon, kaliber .44) en/of
  • een revolver (merk/type onbekend, zijnde een replica van een antieke revolver van het merk/type Colt, model Navy, kaliber .44) en/of
munitie van categorie III, te weten
  • 20 scherpe patronen (merk/type Dynamite Nobel, kaliber 7.62 mm NATO Ball) en/of
  • 47 losse patronen (merk/type Dynamite Nobel, kaliber 7.62 mm, NATO Plastic) en/of
  • 1 scherpe patroon (merk/type Eurometaal, kaliber 7.62 mm) en/of
  • 1 scherpe patroon (merk/type Metallwerk Elisenhutte, kaliber 7.62 mm) en/of
  • 1 scherpe patroon (merk/type Western Cartridge Co., kaliber .22),
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 13 maart 2007 te Hilversum een wapen van categorie I sub 4, te weten een degenstok, zijnde een blank wapen, uiterlijk gelijkend op een wandelstok, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, heeft het hof deze verbeterd gelezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Zaak A

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn vervolging ten aanzien van feit 3
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat het Openbaar Ministerie wegens verjaring niet-ontvankelijk is in zijn vervolging ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde, voor zover dit ziet op het al dan niet als leidinggevende leiding geven aan het opzettelijk bedrijfsmatig van het publiek aantrekken en ter beschikking krijgen van op termijn al dan niet opvorderbare gelden met betrekking tot:
  • een geldbedrag van (ongeveer) 180.000 Euro van [benadeelde 1] (G/13) en
  • een geldbedrag van (ongeveer) 45.000 Euro van [benadeelde 2] (G/09) en
  • een geldbedrag van (ongeveer) 110.000 Euro van [benadeelde 3] (G/12) en
  • een geldbedrag van (ongeveer) 35.000 Euro van [benadeelde 4] (G/04) en
  • een geldbedrag van (ongeveer) 68.000 Euro van [benadeelde 5] (G/02) en
  • een geldbedrag van (ongeveer) 16.500 Euro van [benadeelde 6] (G/14) en
  • een geldbedrag van (ongeveer) 60.000 Euro van [benadeelde 7] (G/15) en
  • een geldbedrag van (ongeveer) 40.000 Euro van [benadeelde 8] (G/01) en
  • een geldbedrag van (ongeveer) 10.000 Euro van [benadeelde 9] (G/11) en
  • een geldbedrag van (ongeveer) 70.000 Euro van [benadeelde 10](G/10).

Vrijspraak van feit 3 voor het overige

Nu het Openbaar Ministerie deels niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vervolging ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor is overwogen, ligt nog enkel ter beoordeling aan het hof voor de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het al dan niet als leidinggevende leiding geven aan het opzettelijk bedrijfsmatig van het publiek aantrekken en ter beschikking krijgen van op termijn al dan niet opvorderbare gelden, enkel met betrekking tot een geldbedrag van (ongeveer) 35.875 Amerikaanse dollars, toebehorende aan uitsluitend het slachtoffer [benadeelde 11].
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake was van het aantrekken van gelden uit een besloten kring, omdat [benadeelde 11] voornoemd zou behoren tot een al bestaand klantenbestand van medeverdachte Streler. De verdachte dient daarom volgens de raadsman te worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gesteld dat er wel degelijk sprake is van aantrekken van gelden van het publiek, gelet op de bestaande jurisprudentie op dit punt, en dat bovendien sprake is van bedrijfsmatig handelen, nu de handelingen zijn verricht door een rechtspersoon waaraan de verdachte leiding heeft gegeven.
Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat geen sprake is van aantrekken van gelden van het publiek, als de vraag zich op enig moment uitsluitend richt tot één specifieke persoon en vervolgens uitsluitend van die persoon gelden worden aangetrokken (Tweede Kamerstukken, 2004-2005, 29 708, nr. 10). Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad blijkt voorts dat pas sprake is van bedrijfsmatig aantrekken van gelden indien dit geregeld en stelselmatig gebeurt (HR 27 maart 2001, JOR 2001/98). Gelet op het voorgaande is, naar het oordeel van het hof, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A onder 3 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak B
1.
hij op 13 maart 2007 te Hilversum een of meer wapens van categorie III, te weten
  • een repeterend grendel-kogelgeweer (merk/type Steyr, model M1886, kaliber 8 x 60R) en
  • een repeterend grendel-kogelgeweer (merk/type Asfa Ankara, model onbekend, kaliber circa 8mm) en
  • een repeterend grendel-kogelgeweer (merk/type Mosin Nagant, model 1944, kaliber circa 8 mm) en
  • een revolver (merk/type HEGE-UBERTI, zijnde een replica van een antieke revolver van het merk/type Colt, model 1860 Army, kaliber .44) en
  • een revolver (merk/type onbekend, zijnde een replica van een antieke revolver van het merk/type Colt, 3rd Model Dragoon, kaliber .44) en
  • een revolver (merk/type onbekend, zijnde een replica van een antieke revolver van het merk/type Colt, model Navy, kaliber .44) en
munitie van categorie III, te weten
  • 20 scherpe patronen (merk/type Dynamite Nobel, kaliber 7.62 mm NATO Ball) en
  • 47 losse patronen (merk/type Dynamite Nobel, kaliber 7.62 mm, NATO Plastic) en
  • 1 scherpe patroon (merk/type Eurometaal, kaliber 7.62 mm) en
  • 1 scherpe patroon (merk/type Metallwerk Elisenhutte, kaliber 7.62 mm) en
  • 1 scherpe patroon (merk/type Western Cartridge Co., kaliber .22)
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 13 maart 2007 te Hilversum een wapen van categorie I sub 4, te weten een degenstok, zijnde een blank wapen, uiterlijk gelijkend op een wandelstok, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen in zaak B onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak B onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in zaak A onder 3, voor zover dit betrekking heeft op slachtoffer [benadeelde 11] en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verboden (vuur)wapenbezit en munitie. Wat er ook zij van de stelling van de verdediging dat de vuurwapens (deels) onbruikbaar waren gemaakt, ook in dat geval zijn dergelijke wapens nog steeds geschikt voor afdreiging. Het ongecontroleerde bezit daarvan is dan ook zeer onwenselijk en daarom dient de Wet wapens en munitie streng te worden gehandhaafd.
Het hof acht, gelet op de persoon van de verdachte en gelet op het feit dat het hof de verdachte, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, zal vrijspreken van zaak A feit 3, voor zover dit betrekking heeft op slachtoffer [benadeelde 11], een werkstraf passend en geboden.
Overschrijding van de redelijke termijn
Met de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, nu deze termijn een aanvang nam op 13 maart 2007, de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld, de rechtbank op 23 maart 2012 vonnis heeft gewezen, waartegen de verdachte op 6 april 2012 hoger beroep heeft ingesteld, en het hof op 10 november 2014 arrest zal wijzen. In dit geval is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in zowel de procedure in eerste aanleg als in hoger beroep die aanleiding geeft tot strafvermindering.
Daar waar het hof zonder overschrijding van de redelijke termijn een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen, zou hebben opgelegd, zal het hof thans een werkstraf opleggen voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen.

Beslissingen ten aanzien van het beslag

Het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Beslissingen ten aanzien van de benadeelde partijen

De benadeelde partijen [benadeelde 8], [benadeelde 3], [benadeelde 7], [benadeelde 2], [benadeelde 4], [benadeelde 5], [benadeelde 12] en [benadeelde 6], [benadeelde 1] en [benadeelde 10] hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze schade zou zijn veroorzaakt door het handelen van de verdachte zoals in zaak A onder 3 is tenlastegelegd.
Deze vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep (deels) toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen voornoemd niet kunnen worden ontvangen in hun vordering.
De raadsman van de verdachte heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2014 uitgelaten over de vorderingen van de benadeelde partijen in die zin dat deze niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Het hof overweegt het volgende.
Nu de verdachte niet schuldig wordt verklaard ter zake van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde handelen, door welk handelen de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kunnen de benadeelde partijen niet in hun vordering worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op
- de artikelen 22c, 22d, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en
- de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak A onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair en 4 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn vervolging ter zake van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde, voor zover dit ziet op het aantrekken en ter beschikking hebben van gelden van de slachtoffers [benadeelde 1], [benadeelde 2], [benadeelde 3], [benadeelde 4], [benadeelde 5], [benadeelde 6], [benadeelde 7], [benadeelde 8], [benadeelde 9] en [benadeelde 10].
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 3 voor het overige ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak B onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 geweer, merk/type Steyr model M1886, kaliber 8 x 60R, serienummer [nummer 1];
- 1 geweer, merk Asfa Ankara, kaliber circa 8 millimeter, serienummer [nummer 2];
- 1 geweer, merk Mosin Nagant, model 1944;
- 1 revolver, merk Hege Uberti model 1860 Army replica, serienummer [nummer 3];
- 1 revolver, replica van Colt 3rd, model Dragoon, serienummer [nummer 4];
- 1 revolver, replica van Colt, model Navy, serienummer [nummer 5];
- 1 degenstok;
- 20 patronen, Dynamite Nobel Nato Ball;
- 47 losse patronen/flodders, Dynamite Nobel, Nato plastic;
- 2 patronen, respectievelijk Eurometaal en Metallwerk Elisenhutte;
- 1 patroon, Super X, Western Cartridge Co.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 8] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 7] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 12] en [benadeelde 6]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 12] en [benadeelde 6] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 10] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. A.P.M. van Rijn en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van mr. M. Goedhart, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 november 2014.
Mr. R.A.F. Gerding is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
====================================================================
[....]