Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2 november 2012, de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een eenmanszaak die een schoonmaakbedrijf exploiteert, tegen een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslag, gedateerd 26 januari 2012, betreft het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010 en bedraagt € 11.341, met een bijkomende heffingsrente van € 957. Na bezwaar heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond op 18 juli 2013, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam.
Tijdens de zitting op 14 oktober 2014 heeft het Hof de argumenten van belanghebbende gehoord, waaronder het verzoek om uitstel van de zitting, dat door de rechtbank was afgewezen. Belanghebbende stelde dat de inspecteur zijn hoorplicht niet had nageleefd en dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd. Het Hof oordeelde dat de inspecteur zijn hoorplicht niet had verzaakt en dat de rechtbank terecht het verzoek om uitstel had afgewezen. Het Hof volgde de inspecteur in zijn beoordeling van de voorbelasting en de autokosten, waarbij belanghebbende niet op de correcties was ingegaan.
Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag niet tot een te hoog bedrag was opgelegd en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak is gedaan door de tweede meervoudige belastingkamer en is openbaar uitgesproken op 6 november 2014. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.