In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996, was beschuldigd van schuldheling van een bakfiets, die hij op 26 januari 2014 in Amsterdam had verworven. De tenlastelegging stelde dat de verdachte de bakfiets had verworven uit winstbejag, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 mei 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdachte had de fiets voor € 50,00 gekocht van een bekende, maar niet van een vriend, en wist dat dit bedrag laag was voor een bakfiets. Hij had geen navraag gedaan naar de herkomst van de fiets, wat het hof als een aanwijzing beschouwde dat hij had moeten vermoeden dat de fiets gestolen was. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde schuldheling. Het vonnis van de kinderrechter werd vernietigd, en de verdachte werd veroordeeld tot jeugddetentie. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke delicten. De verdachte had geen motivatie getoond voor begeleiding door de Jeugdbescherming, wat het hof leidde tot de conclusie dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend was. De op te leggen straf was gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf.