ECLI:NL:GHAMS:2014:4630

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
23-000607-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bespreking verweer inzake schuldheling van een bakfiets

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1996, was beschuldigd van schuldheling van een bakfiets, die hij op 26 januari 2014 in Amsterdam had verworven. De tenlastelegging stelde dat de verdachte de bakfiets had verworven uit winstbejag, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 mei 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdachte had de fiets voor € 50,00 gekocht van een bekende, maar niet van een vriend, en wist dat dit bedrag laag was voor een bakfiets. Hij had geen navraag gedaan naar de herkomst van de fiets, wat het hof als een aanwijzing beschouwde dat hij had moeten vermoeden dat de fiets gestolen was. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde schuldheling. Het vonnis van de kinderrechter werd vernietigd, en de verdachte werd veroordeeld tot jeugddetentie. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke delicten. De verdachte had geen motivatie getoond voor begeleiding door de Jeugdbescherming, wat het hof leidde tot de conclusie dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend was. De op te leggen straf was gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf.

Uitspraak

Parketnummer: 23-000607-14
Datum uitspraak: 10 juni 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2014 in de strafzaak onder de parketnummers 13-684060-14 en 23-004237-13 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 mei 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 januari 2014 te Amsterdam uit winstbejag, in elk geval in Nederland, een bakfiets (merk: bakfiets.nl) heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 januari 2014 te Amsterdam uit winstbejag een bakfiets, merk: bakfiets.nl, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden hebben redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bespreking van een verweer

De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet wist en niet had moeten vermoeden dat de fiets een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De omstandigheden waaronder de verdachte de fiets voorhanden had, maken dat hij had moeten vermoeden dat de fiets een door misdrijf verkregen goed betrof. De verdachte heeft de fiets immers voor € 50,00 op straat gekocht van iemand die hij wel kende maar die geen vriend van hem was. Hij wist dat € 50,00 goedkoop was voor een bakfiets, maar had desondanks niet gevraagd of de fiets gestolen was dan wel nadere informatie gevraagd waar de bakfiets vandaan kwam. Van deze jongen kende hij overigens alleen zijn bijnaam, “[alias]”. De verdachte heeft de fiets gekocht omdat hij deze met winst wilde verkopen. Hij had een onderzoek gedaan op het internet en wist dat hij de fiets voor ongeveer € 600,00 kon verkopen.
Dat de verdachte dit onderzoek pas zou hebben gedaan nadat hij de fiets had gekocht, maakt het oordeel dat hij een door misdrijf verkregen fiets voorhanden heeft gehad, niet anders.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
schuldheling

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan verbonden de Maatregel Hulp & Steun als bijzondere voorwaarde.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Door zich schuldig te maken aan de heling van een fiets heeft de verdachte niet alleen geprofiteerd van een misdrijf, bovendien heeft hij hiermee bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor door misdrijf verkregen goederen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 22 mei 2014 is de verdachte eerder ter zake van soortgelijke delicten onherroepelijk veroordeeld.
Ter terechtzitting heeft de verdachte te kennen gegeven dat hij niet wil meewerken aan enig toezicht en begeleiding door de Jeugdbescherming. Hij heeft naar eigen zeggen de begeleiding van de Jeugdbescherming niet nodig. Ook wil de verdachte volgens de raadsvrouw geen taakstraffen voldoen omdat hij last heeft van zijn rug en omdat hij door de taakstraffen niet zal kunnen werken als hij meerderjarig wordt. De verdachte wil met een schone lei beginnen.
De medewerker van de Jeugdbescherming heeft ter terechtzitting verklaard dat begeleiding van de verdachte niet haalbaar is omdat de verdachte niet gemotiveerd is. De Jeugdbescherming is ook voornemens een in een andere strafzaak opgelegde opdracht tot begeleiding retour te zenden.
Onder deze omstandigheden, is het hof van oordeel dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie opgelegd dient te worden. Gezien het Uittreksel Justitiële Documentatie en de houding van de verdachte, hebben eerder aan hem opgelegde (voorwaardelijke) taakstraffen de verdachte niet ervan weerhouden wederom strafbare feiten te plegen. Een dergelijke afdoening past ook bij de wens van de verdachte om met een schone lei verder te gaan en te gaan werken als hij over een paar maanden meerderjarig wordt.
Het hof acht, alles afwegende, een jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77dd en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 december 2013 opgelegde voorwaardelijke werkstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
2 (twee) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 december 2013, parketnummer 23-004237-13, te weten van een werkstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.R. Cox, mr M.J.G.B. Heutink en mr. D.C. van Reekum, in tegenwoordigheid van mr. S.P.H. Brinkman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juni 2014.
[...]