In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1994, was aangeklaagd voor het rijden op een snorfiets zonder geldig rijbewijs op 16 juni 2011 te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat dit vonnis slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de eisen van artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De verdediging voerde aan dat het bewijs niet geldig was, omdat er geen staandehouding had plaatsgevonden volgens de Wegenverkeerswet 1994. Het hof oordeelde echter dat het proces-verbaal van de verbalisant, dat op ambtseed was opgemaakt, als wettig bewijs kon worden aangemerkt. De verdediging kon niet aantonen dat de verdachte door het ontbreken van een staandehouding in zijn belangen was geschaad. Het hof concludeerde dat de verdachte geen rijbewijs had en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De kantonrechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 250,00 of 5 dagen jeugddetentie. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf geëist. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden, en heeft rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,00 en 5 dagen jeugddetentie, met de bepaling dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.