ECLI:NL:GHAMS:2014:4629

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
23-000915-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijskracht van mini proces-verbaal in hoger beroep tegen vonnis kantonrechter

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1994, was aangeklaagd voor het rijden op een snorfiets zonder geldig rijbewijs op 16 juni 2011 te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat dit vonnis slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de eisen van artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De verdediging voerde aan dat het bewijs niet geldig was, omdat er geen staandehouding had plaatsgevonden volgens de Wegenverkeerswet 1994. Het hof oordeelde echter dat het proces-verbaal van de verbalisant, dat op ambtseed was opgemaakt, als wettig bewijs kon worden aangemerkt. De verdediging kon niet aantonen dat de verdachte door het ontbreken van een staandehouding in zijn belangen was geschaad. Het hof concludeerde dat de verdachte geen rijbewijs had en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De kantonrechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 250,00 of 5 dagen jeugddetentie. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf geëist. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden, en heeft rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,00 en 5 dagen jeugddetentie, met de bepaling dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

Parketnummer: 23-000915-14
Datum uitspraak: 10 juni 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 28 februari 2014 in de strafzaak onder parketnummer 96-102960-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 27 mei 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 juni 2011 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (snorfiets) heeft gereden op de weg, Lex Althoffstraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 juni 2011 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (snorfiets) heeft gereden op de weg, Lex Althoffstraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bespreking van verweer

De raadsman heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden omdat de resultaten van het onderzoek door verbalisant [verbalisant] uitgesloten dienen te worden voor het bewijs nu niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van een staandehouding in het kader van de Wegenverkeerswet 1994. Het mini proces-verbaal zoals opgesteld door de verbalisant op 17 juni 2011 zegt hierover niets en de opmerking hieromtrent in het proces-verbaal Overtreding, d.d. 23 augustus 2011 wordt niet door enig onderliggend bewijsmiddel ondersteund. Zodoende kan de rechtmatigheid niet worden vastgesteld en dat is een onherstelbaar vormverzuim.
Voorts kan niet worden bewezen dat de verdachte heeft gereden zonder dat aan hem een rijbewijs was afgegeven; het mini proces-verbaal vermeldt enkel dat de verdachte reed zonder rijbewijs en het geschrift, zijnde een ‘uitdraai crb’ wordt niet bevestigd door een ander bewijsmiddel.
Het hof overweegt allereerst dat het proces-verbaal, inhoudende een kennisgeving van bekeuring, met nummer 160611153032356, geldt als een wettig bewijsmiddel in de zin van artikel 344, lid 1 onderdeel 2, van het Wetboek van Strafvordering nu het op ambtseed is opgemaakt en ondertekend door een met verbalisantnummer onder 32356 aangeduide ambtenaar, zijnde de 1e verbalisant.
Het hof zal vervolgens beoordelen of aan genoemd proces-verbaal enig onherstelbaar vormverzuim kleeft. Van belang is dat opsporingsambtenaren op grond van artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegd zijn een motorrijtuig stil te houden en de behoorlijke inzage van rijbewijzen te vorderen. Dat de verbalisant [verbalisant] van een andere bevoegdheid gebruik heeft gemaakt is gesteld noch gebleken. De enkele omstandigheid dat het proces-verbaal niet relateert dat van de bevoegdheid ex artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 gebruik is gemaakt, kan niet worden aangemerkt als een verzuim waardoor een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Voor bewijsuitsluiting van de onderzoeksresultaten is dan geen plaats. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het gevoerde verweer slechts inhoudt dat niet vermelden dat van deze bevoegdheid gebruik is gemaakt moet leiden tot bewijsuitsluiting, zonder dat daarbij is aangevoerd welk concrete belang van de verdachte hierdoor is geschaad en welk nadeel de verdachte hierdoor heeft ondervonden.
Dat aan de verdachte geen rijbewijs was afgegeven, blijkt voldoende uit het door de verbalisant ondertekende geschrift, zijnde een ‘uitdraai crb’, in onderlinge samenhang bezien met de inhoud van genoemd proces-verbaal. Dit proces-verbaal onderschrijft immers dat de verdachte geen rijbewijs ter inzage kon afgeven. Het hof ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de persoonssleutel foutief zou zijn ingevoegd.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 250,00, subsidiair 5 dagen jeugddetentie.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,00, subsidiair 5 dagen jeugddetentie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een snorfiets op de openbare weg, terwijl hem door de bevoegde autoriteiten geen rijbewijs voor het besturen van een snorfiets was afgegeven. De verdachte heeft hiermee een onverantwoord risico genomen, mede gelet op het feit dat hij bij het veroorzaken van een ongeval niet verzekerd zou zijn geweest.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 22 mei 2014 is de verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof er ook rekening mee dat het een oud feit betreft.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77h, 77l, 77x, 77y en 77z van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.R. Cox, mr. M.J.G.B. Heutink en mr. D.C. van Reekum, in tegenwoordigheid van
mr. S.P.H. Brinkman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juni 2014.
[...]