In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende het gebruik van de echtelijke woning na de ontbinding van een geregistreerd partnerschap. De man en de vrouw, die in 2007 een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, zijn in 2013 gescheiden. De vrouw heeft op 28 november 2012 een beschikking gekregen die haar het gebruik van de echtelijke woning toekende, terwijl de man op 27 november 2013 een verzoek indiende om deze beschikking te wijzigen. Het hof heeft op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de man niet is verschenen. De vrouw heeft haar verzoek tot het gebruik van de woning gehandhaafd, terwijl de man verzoekt om het huurrecht van de woning aan hem toe te kennen.
Het hof heeft vastgesteld dat de man sinds 2012 in de Dominicaanse Republiek verblijft en niet heeft bijgedragen aan de kosten van de woning sinds zijn vertrek. De vrouw heeft alle lasten van de woning gedragen en is blijven wonen in de woning. Het hof oordeelt dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn om het huurrecht aan de man toe te kennen, gezien de omstandigheden dat de vrouw de woning heeft onderhouden en de man geen intentie had om terug te keren.
Daarnaast hebben beide partijen verzocht om een uitkering tot levensonderhoud. Het hof heeft geoordeeld dat beide partijen onvoldoende behoefte hebben aangetoond voor een onderhoudsbijdrage en dat zij geen draagkracht hebben om aan elkaar een bijdrage te leveren. De verzoeken van beide partijen zijn afgewezen. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en de kosten van de procedure worden gecompenseerd.