In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan Liander N.V. De zaak betreft de illegale afname van elektriciteit door [appellant] voor de teelt van hennep in zijn woning. De politie ontdekte op 7 april 2011 een hennepplantage in de woning van [appellant], waarna Liander een onderzoek instelde naar de meetinrichting. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat er energiefraude had plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelde dat [appellant] schade had veroorzaakt door in strijd met de transportovereenkomst energie buiten de meter om te betrekken. Hij werd veroordeeld tot betaling van € 3.889,50 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten.
In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat er drie eerdere oogsten hebben plaatsgevonden. Hij stelt dat op basis van het vonnis van de politierechter, dat dwingend bewijs oplevert, slechts één eerdere oogst kan worden vastgesteld. Het hof overweegt dat het vonnis van de politierechter niets vaststelt over de periode voorafgaand aan de bewezenverklaarde periode van diefstal van elektriciteit. Liander heeft echter voldoende bewijs geleverd dat [appellant] ook in de periode voorafgaand aan de bewezenverklaarde periode wanprestatie heeft gepleegd. Het hof concludeert dat de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld en dat deze moet worden geschat. De grieven van [appellant] falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.