ECLI:NL:GHAMS:2014:4519

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
23-003771-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inbraak met diefstal in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor een woninginbraak die plaatsvond van 11 tot en met 12 augustus 2012. De tenlastelegging omvatte diefstal van verschillende gereedschappen, waaronder een accuboormachine en een slijpmachine, die toebehoren aan de aangeefster. Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 oktober 2014 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, stellende dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Hij verwees naar een dactyloscopisch spoor dat op de deur was aangetroffen, maar dat volgens hem niet voldoende bewijswaarde had.

Het hof heeft de argumenten van de raadsman overwogen, maar kwam tot de conclusie dat het bewijs, met name het aangetroffen spoor, voldoende was om de verdachte te veroordelen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich toegang tot de woning had verschaft door braak en dat de diefstal bewezen was. De eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogensdelicten werden ook in overweging genomen bij de strafoplegging.

De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, en het hof bevestigde deze straf, waarbij het de ernst van de inbraak en de impact op de aangeefster in aanmerking nam. Daarnaast werd een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 821,96. Het hof legde ook een verplichting op tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, waarbij de verdachte de schade moest vergoeden die hij had veroorzaakt door zijn criminele handelen. Het arrest werd uitgesproken in een openbare zitting, waarbij de betrokken rechters aanwezig waren.

Uitspraak

parketnummer: 23-003771-13
datum uitspraak: 30 oktober 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-669107-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 oktober 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 11 augustus 2012 tot en met 12 augustus 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning ([adres]) heeft weggenomen een accuboormachine (merk Makita) en/of een slijpmachine (merk Bosch, nummer PWS720-115) en/of een freesmachine (merk Verm) en/of een decoupeerzaagmachine (merk Bosch), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door braak en/of verbreking en/of door inklimming en/of door middel van valse sleutel, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) een of meer (met pinsloten) afgesloten deur(en) van die woning (met kracht) naar binnen gedrukt en/of geforceerd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere kwalificatie komt dan de rechtbank.

Bespreking van een ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aan de hand van door hem overgelegde pleitnotities – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Er is onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Het op de ‘buitenzijde deurpaneel eerste verdieping’ aangetroffen dactyloscopisch spoor is van onvoldoende bewijswaarde om te kunnen uitsluiten dat dat spoor op een ander moment dan bij het ten laste gelegde op dat deurpaneel is terechtgekomen. De aangeefster heeft zelfs verklaard dat twee weken voor het ten laste gelegde via dezelfde openslaande deuren bij haar is ingebroken, zodat niet kan worden uitgesloten dat de handafdruk van de verdachte bij die eerdere inbraak op de buitendeur terecht is gekomen. Evenmin kan worden uitgesloten dat die handafdruk op enig ander moment is achtergelaten waarbij de verdachte – eventueel zelfs met snode bedoelingen – bij de woning aanwezig is geweest, maar weer is vertrokken zonder zich aan een inbraak, al dan niet gevolgd door diefstal, schuldig te hebben gemaakt.
Het hof overweegt als volgt.
De aangeefster heeft verklaard dat iemand
(naar het hof begrijpt: de dader)via het balkon zich de toegang tot de woning heeft verschaft (proces-verbaal van aangifte, dossier pagina 002). Het dactyloscopisch spoor is aan de buitenzijde van een deurpaneel op de eerste verdieping van de woning aangetroffen (proces-verbaal sporenonderzoek, dossier pagina’s 006 – 007); dat is een niet verplaatsbaar object en een plek waar een willekeurige voorbijganger niet voorbij loopt. De door de raadsman genoemde alternatieve mogelijkheden waardoor de handafdruk van de verdachte op de buitendeur terecht zou kunnen zijn gekomen – bij een eerdere inbraak dan wel op enig ander moment waarbij de verdachte, eventueel zelfs met snode bedoelingen, bij de woning is geweest en weer vertrokken is – hebben onvoldoende feitelijke grondslag, nu de verdachte zelf slechts geopperd heeft dat zijn afdruk
(naar het hof begrijpt: handafdruk)misschien door iemand anders daar is geplaatst (proces-verbaal van verhoor verdachte, dossier pagina 020). Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 11 augustus 2012 tot en met 12 augustus 2012 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, [adres], heeft weggenomen een accuboormachine, merk Makita, en een slijpmachine, merk Bosch, nummer PWS720-115, en een freesmachine, merk Verm, en een decoupeerzaagmachine, merk Bosch, toebehorende aan [slachtoffer] waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door braak, immers heeft verdachte een met pinsloten afgesloten deur van die woning naar binnen gedrukt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak waarbij een aantal goederen is weggenomen. Door aldus te handelen heeft hij een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de aangeefster en haar schade toegebracht. Woninginbraken zijn ernstige feiten die naast schade en overlast aan de gedupeerden ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweegbrengen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 oktober 2014 is de verdachte eerder ter zake van, onder meer, vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet heeft weerhouden opnieuw een dergelijk feit te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 930,96. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 821,96. Voor het overige is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De raadsman heeft het hof verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 821,96 (achthonderdeenentwintig euro en zesennegentig cent) bestaande uit € 471,96 (vierhonderdeenenzeventig euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 350,00 (driehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 821,96 (achthonderdeenentwintig euro en zesennegentig cent) bestaande uit € 471,96 (vierhonderdeenenzeventig euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 350,00 (driehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. R.M. Vennix, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 oktober 2014.
Mr. R.M. Vennix is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.