ECLI:NL:GHAMS:2014:4499

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
23-001795-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met een bierglas in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor zware mishandeling, gepleegd op 12 mei 2013 in Amsterdam, waarbij hij de aangever met een bierglas in het gezicht heeft geslagen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank had de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep eenzelfde straf, maar het hof oordeelde dat de ernst van het feit een zwaardere straf rechtvaardigde.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 oktober 2014 zijn de verklaringen van de aangever en getuigen besproken. De aangever had verklaard dat hij door de verdachte was geslagen met een bierglas, wat leidde tot sneden in zijn gezicht. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel en dat de verklaringen van de getuigen tegenstrijdig waren. Het hof oordeelde echter dat de sneden in het gezicht van de aangever wel degelijk als zwaar lichamelijk letsel konden worden gekwalificeerd, en dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van dit letsel.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de verdachte schuldig aan het primair ten laste gelegde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren. De vordering tot schadevergoeding van de aangever werd niet in behandeling genomen, omdat deze niet als benadeelde partij was gevoegd in de eerste aanleg. Het hof heeft de ernst van het geweld en de gevolgen voor de aangever zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

parketnummer: 23-001795-14
datum uitspraak: 30 oktober 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 april 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-654099-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 oktober 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 12 mei 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of meer (grote) sne(e)den/wond(en) (grote) op/in de wang, in elk geval op/in het gezicht van voornoemde [slachtoffer] (hetgeen chirurgisch ingrijpen noodzakelijk maakte)), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet eenmaal of meermalen:
- te slaan en/of te stompen en/of te steken met een (bier)glas, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in de wang, in elk geval in het gezicht;
subsidiair:
hij op of omstreeks 12 mei 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet eenmaal of meermalen:
- heeft geslagen en/of gestompt en/of gestoken met een (bier)glas, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in de wang, in elk geval in het gezicht van voornoemde [slachtoffer];
meer subsidiair:
hij op omstreeks 12 mei 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandelend bestaande deze mishandeling uit het eenmaal of meermalen:
- slaan en/of stompen en/of steken met een (bier)glas, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in de wang, in elk geval in het gezicht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (een of meer (grote) sne(e)(den)/wond(en) op/in de wang, in elk geval op/in het gezicht van voornoemde [slachtoffer] (hetgeen chirurgisch ingrijpen noodzakelijk maakte)), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof de voorkeur geeft aan een andere bewijsconstructie dan de door de eerste rechter gebezigde.

Bespreking van de ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren

De raadsman heeft aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
a. a) De verklaringen van de aangever [slachtoffer] en de getuige [getuige] zijn innerlijk en onderling tegenstrijdig.
De verklaring van de aangever wordt op cruciale punten door de overige verklaringen en objectieve bevindingen in het dossier weersproken; daarnaast heeft de aangever er belang bij om zijn eigen aandeel in de vechtpartij af te zwakken. Deze verklaring dient als onbetrouwbaar te worden aangemerkt en van het bewijs te worden uitgesloten dan wel weinig bewijswaarde toegekend te krijgen.
De getuige [getuige] heeft een gevecht tussen de aangever en de verdachte gezien. Hij heeft geen slaan, stompen of steken met een glas gezien. Steekbewegingen of bedreigingen in de richting van de aangever zijn wezenlijk andere handelingen dan ‘steken’. Daar komt nog bij dat [getuige] dit na het constateren van bloed heeft waargenomen. Nu [getuige] verklaard heeft dat hij aan de overkant van de straat stond en niet precies kon zien – en er te ver van afstond om precies te zien – wat het bewuste voorwerp was, dient aan dat gedeelte van zijn verklaring weinig tot geen bewijswaarde te worden toegekend.
Subsidiair, ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
b) Er is geen sprake van zwaar lichamelijk letsel zodat de verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Naar algemeen spraakgebruik is een litteken een overblijvend teken van letsel; het is geen letsel en kan daarom op zichzelf geen zwaar lichamelijk letsel opleveren. Verder is omtrent de ‘blijvendheid’ van het letsel van de aangever – naast de verklaring van de verdachte ‘dat het nog zichtbaar is’ – niets bekend. Niet objectief is vastgesteld dat sprake is van een ontsierend litteken. Evenmin is objectief vastgesteld dat het litteken thans nog zichtbaar is.
c) De verdachte heeft geen opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gehad.
Het hof overweegt als volgt.
Ad a) De aangever heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte met een bierglas het café uitliep en dat de dokter in het ziekenhuis hem vertelde dat zijn verwondingen waarschijnlijk met een stukgeslagen glas waren toegebracht (proces-verbaal van aangifte, dossier pagina 039). Dit wordt bevestigd in de letselbeschrijving van de forensisch arts van 24 mei 2013 (dossier pagina 51). De getuige [getuige], een objectieve getuige, heeft verklaard dat hij zag dat de persoon die is aangehouden
(naar het hof begrijpt: de verdachte)steekbewegingen met een glimmend voorwerp richting de aangever maakte (proces-verbaal van bevindingen, dossier pagina 4). Weliswaar bevatten de verklaringen van de aangever [slachtoffer] en de getuige [getuige] een aantal tegenstrijdigheden maar deze zijn niet van zodanige aard dat de verklaringen als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt. Het hof ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd en ook overigens geen aanleiding om voornoemde verklaringen van het bewijs uit te sluiten dan wel daaraan minder bewijswaarde toe te kennen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Ad b) Het hof is van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De sneden in het gezicht van de aangever hebben volgens de eigen waarneming van het hof aan de hand van foto’s in het dossier een ontsierend litteken achtergelaten. Uit de slachtofferverklaring van 10 oktober 2014, opgesteld ongeveer anderhalf jaar na het ten laste gelegde, blijkt dat de aangever nog steeds een litteken van 8 centimeter in zijn gezicht heeft. Daarnaast heeft de verdachte zelf ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij de aangever regelmatig ziet, ook nog recent, en dat het litteken nog goed zichtbaar is. Het hof gaat dan ook voorbij aan de stelling van de raadsman dat niet objectief is vastgesteld of thans het litteken nog zichtbaar is en of thans nog sprake is van een ontsierend litteken. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Ad c) De verdachte heeft de aangever met een bierglas in het gezicht geslagen. Door iemand met glas in het gezicht te slaan heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans genomen dat hij aan de aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen, hetgeen in dit geval ook gebeurd is. Naar het oordeel van het hof is derhalve op zijn minst sprake van voorwaardelijk opzet. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 12 mei 2013 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, sneden in het gezicht van voornoemde [slachtoffer], heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet met een (bier)glas in het gezicht te slaan.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor
(naar het hof begrijpt:)het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal opheffen.
De raadsman heeft aangevoerd dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden
(naar het hof begrijpt: voorwaardelijk)als door de advocaat-generaal gevorderd, gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, fors is. De raadsman heeft het hof verzocht een eventueel op te leggen straf te matigen en heeft zich ten aanzien van de modaliteit en duur daarvan aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft de aangever, naar aanleiding van een ruzie over geld, met een bierglas in het gezicht geslagen. De aangever is daarbij in zijn gezicht gewond geraakt en heeft een blijvend litteken daaraan overgehouden. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. De ervaring leert bovendien dat slachtoffers van dergelijk geweld, nog lang de lichamelijke en/of psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden, hetgeen in het onderhavige geval uit de slachtofferverklaring van 10 oktober 2014 blijkt. Dergelijk geweld brengt voorts gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 oktober 2014 is de verdachte eerder ter zake van, onder meer, geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw een dergelijk feit te plegen.
Het hof is gelet op de ernst van het bewezen verklaarde van oordeel dat met de door de advocaat-generaal gevorderde straf niet kan worden volstaan en zal derhalve een zwaardere straf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd. In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd en ook overigens ziet het hof geen aanleiding de op te leggen straf te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer]

De aangever [slachtoffer] heeft bij brief van 10 oktober 2014 te kennen gegeven een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 4.000,00 te willen indienen. Nu echter [slachtoffer] in eerste aanleg zich niet als benadeelde partij in de strafprocedure heeft gevoegd, kan de vordering in hoger beroep niet aan de orde worden gesteld.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. H.A. van Eijk en mr. R.M. Vennix, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 oktober 2014.
Mr. R.M. Vennix is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.