In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep betreffende de gezagstoewijzing van een minderjarige. De vader van het kind heeft verzocht om het gezag over zijn kind, terwijl de tante van het kind zich hiertegen verzet. Het hof heeft eerder een tussenbeschikking gegeven waarin de Raad voor de Kinderbescherming is verzocht om onderzoek te doen naar de situatie van het kind en de mogelijke gevolgen van de gezagstoewijzing aan de vader. De Raad heeft op 17 juli 2014 een rapport uitgebracht waarin werd geconcludeerd dat er op dat moment geen gegronde vrees voor verwaarlozing was, maar dat de continuïteit van de huidige situatie bij de tante in het belang van het kind zou zijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 september 2014 heeft de Raad zijn advies gehandhaafd, maar het hof was van mening dat het rapport niet volledig voldeed aan de onderzoeksvraag. Het hof heeft daarom besloten om de Raad te gelasten nader onderzoek te verrichten naar de thuissituatie van de vader en de opvoedsituatie die het kind bij hem zou kunnen hebben. Het hof heeft daarbij specifieke aandacht gevraagd voor de mogelijkheden van de vader om voor het kind te zorgen, zijn relatie, huisvesting en de bereidheid om hulpverlening te aanvaarden. De behandeling van de zaak is aangehouden tot het hof de resultaten van het nader onderzoek heeft ontvangen.