ECLI:NL:GHAMS:2014:4420

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2014
Publicatiedatum
28 oktober 2014
Zaaknummer
23-002128-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld in het verkeer met alcohol en amfetamine

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar. De verdachte was betrokken bij een verkeersongeval op 29 oktober 2009 te Schagerbrug, waarbij zijn passagier om het leven kwam. De verdachte had de controle over zijn voertuig verloren, dat vervolgens tegen een verkeersbord en bomen botste en in een kanaal terechtkwam. Het hof overweegt dat niet is vastgesteld met welke snelheid de auto reed en dat de omstandigheden die hebben geleid tot het ongeval onvoldoende zijn om roekeloos rijgedrag te bewijzen. Wel is er sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag, vooral gezien het feit dat de verdachte onder invloed van alcohol en amfetamine reed en geen rijbewijs had. Het hof verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor de vrijspraak van de rechtbank, maar komt tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging dan de rechtbank. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaar. Het hof houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

parketnummer: 23-002128-12
datum uitspraak: 24 oktober 2014
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 26 april 2012 in de strafzaak onder parketnummer 14-700552-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Alkmaar vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 en 4 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 oktober 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, dat:
Feit 1 primair:
hij op of omstreeks 29 oktober 2009 te Schagerbrug, gemeente Zijpe, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Rijksweg N9, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden over genoemde weg,
- terwijl aan hem, verdachte, door de bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, geen rijbewijs was afgegeven voorde categorie van motorrijtuigen waartoe het door hem bestuurde voertuig behoorde en/of
- niet normaal de rijbaan van die weg te volgen en/of - de controle over het door hem bestuurde voertuig te verliezen en/of niet in staat te zijn de handelingen te verrichten die van hem als bestuurder mochten worden vereist,
maar met het door hem bestuurde voertuig aan de rechterzijde van die weg in de berm is gereden (over een afstand van ongeveer 30 meter) en vervolgens tegen een in die berm staand verkeersbord is aangereden en vervolgens tegen een boom is aangereden waarna het voertuig in een naastgelegen kanaal is geraakt, waardoor zijn passagier (genaamd [slachtoffer]) werd gedood,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste en/of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet.
Feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 29 oktober 2009 te Schagerbrug, gemeente Zijpe, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten amfetamine, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
en/of
hij op of omstreeks 29 oktober 2009 te Schagerbrug, gemeente Zijpe, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,76 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
en/of
hij op of omstreeks 29 oktober 2009 te Schagerburg, gemeente Zijpe, als bestuurder van een voertuig (personenauto) daarmee heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg N9, en toen
- niet normaal de rijbaan van die weg heeft gevolgd en/of
- de controle over het door hem bestuurde voertuig heeft verloren en/of niet in staat te zijn geweest de handelingen te verrichten die van hem als bestuurder mochten worden vereist, maar met het door hem bestuurde voertuig in de rechterberm is gereden (over een afstand van ongeveer 30 meter) en vervolgens tegen een in die berm staand verkeersbord is aangereden en vervolgens tegen een boom is aangereden, waarna het voertuig in een naastgelegen kanaal is geraakt;
door welke gedraging van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en het verkeer op de weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Feit 3:
hij op of omstreeks 29 oktober 2009 te Schagerbrug, gemeente Zijpe, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, Rijksweg N9, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren

Vrijspraak
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het onder 1 en 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hij de bestuurder van de personenauto is geweest op 29 oktober 2009.
De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in eerste instantie in de door hen opgemaakte Verkeers Ongevals Analyse voor de verdachte belastende bevindingen en conclusies gedaan respectievelijk getrokken. Ditzelfde geldt voor de geneeskundige [deskundige] in zijn letselverklaring van 2 november 2009. Genoemde personen zijn vervolgens bij de rechter-commissaris als getuigen gehoord; daar hebben zij kritische kanttekeningen bij hun eerder gedane bevindingen gemaakt en zijn zij op hun bevindingen, althans de stelligheid daarvan, teruggekomen. Hun eerder gedane bevindingen en conclusies kunnen derhalve geen stand houden. Door gerichte vraagstelling van de politie hebben de deskundigen slechts beperkt onderzoek gedaan naar zowel de auto als de verwondingen van de verdachte en kan het door de verdachte gestelde alternatieve scenario niet meer onderzocht worden.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende.
Op 29 oktober 2009 omstreeks 22.02 uur kwam bij de politie de melding binnen dat op de Rijksweg N9 ter hoogte van de Stolpen in Schagerbrug een ongeval had plaatsgevonden waarbij (vermoedelijk) een auto te water was geraakt. Blijkens de Verkeers Ongevals Analyse is de bestuurder van de auto, rijdende in noordelijke richting, rechts de berm ingereden, waarna hij een verkeersbord en vervolgens enkele bomen heeft geraakt. Uiteindelijk is de auto in het Noord-Hollands kanaal terecht gekomen.
De verdachte werd (in ieder geval gedeeltelijk) nat in de berm aangetroffen. Enige tijd later is de auto (een groene Peugeot 406) uit het kanaal getakeld. Achterin de auto, ter hoogte van de hoedenplank, werd het levenloze lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] aangetroffen. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de lijkschouw is het slachtoffer overleden aan een schedelbasisfractuur in combinatie met verdrinking. Op het lichaam van het slachtoffer was geen letsel zichtbaar dat wijst op het dragen van een veiligheidsgordel. De verdachte heeft tijdens zijn tweede verhoor verklaard dat hij met het slachtoffer in de auto heeft gezeten. De verdachte ontkent echter de bestuurder van de auto te zijn geweest ten tijde van het ongeval.
Het voertuig is door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] onderzocht. Zij hebben vastgesteld dat de veiligheidsgordel aan de bestuurderskant uitgerold was en dat het gedeelte van de gordel dat in de zogenoemde B-stijl van het voertuig zat, vast zat. Hieruit hebben zij geconcludeerd dat deze gordel waarschijnlijk was gebruikt door de bestuurder van het voertuig ten tijde van het ongeval. De veiligheidsgordel aan de passagierszijde van het voertuig was niet uitgerold, maar stond strak gespannen langs de B-stijl van het voertuig. Hieruit hebben de verbalisanten geconcludeerd dat het onmogelijk is dat een eventuele passagier die voorin de auto heeft gezeten deze autogordel heeft gebruikt. De veiligheidsgordels op de achterbank konden niet zijn gebruikt, omdat de sluitingen van deze gordels zich onder de achterbank bevonden en in de vergrendeling vast zaten.
De verdachte is op 2 november 2009 onderzocht door forensisch geneeskundige [deskundige]. [deskundige] heeft bij de verdachte letsel aan de neus, de rechtermiddelvinger, de benen en de romp geconstateerd. Met betrekking tot het letsel aan de romp heeft de geneeskundige verklaard dat hij op de borstkas van de verdachte streepvormig huidletsel heeft geconstateerd, lopend van schuin linksboven naar rechtsonder over de borstkas. Voorts zijn op de linker heup van de verdachte diepe schaafwonden aangetroffen. De deskundige heeft verklaard dat het letsel op de borstkas kan passen bij de afdruk van een autogordel van links boven naar rechts onder en dat het letsel op de linker heup past bij schurend uiterlijk geweld, door bijvoorbeeld auto onderdelen.
Met betrekking tot de bovengenoemde verklaringen van [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [deskundige] overweegt het hof het volgende. Deze deskundigen zijn tijdens hun verhoor als getuige/deskundige bij de rechter-commissaris minder stellig geweest dan aanvankelijk in de door hen getrokken conclusies. Echter hebben zij, na kritisch doorvragen door zowel de raadsman als de rechter-commissaris, hun bevindingen op de belangrijkste onderdelen consistent herhaald. Hun verklaringen bij de rechter-commissaris doen naar het oordeel van het hof dan ook geen afbreuk aan hun eerder gedane verklaringen.
Blijkens de Verkeers Ongeval Analyse zijn de beide linker portierdeuren van de groene Peugeot aangetroffen in de berm, achter en nabij de aangereden bomen. De deuren moeten dus van de auto zijn geraakt voordat de auto te water ging. Verbalisant [verbalisant 1] heeft deze conclusie bij de rechter-commissaris herhaald. Voorts heeft hij toen verklaard dat het letsel van de verdachte aan zijn heup past bij letsel dat is ontstaan bij het afstrippen van de linker voordeur. Dit past, naar het oordeel van het hof, ook bij de conclusie die deskundige [deskundige] over het letsel op de linker heup van de verdachte heeft gedaan.
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte (en niet het slachtoffer) de auto heeft bestuurd ten tijde van het ongeval op 29 oktober 2009 gelet op de volgende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd,
  • de verklaring van de verdachte dat hij ten tijde van het ongeval in de groene Peugeot heeft gezeten,
  • de verklaring van geneeskundige [deskundige] dat het letsel op de borst van de verdachte past bij het dragen van een veiligheidsgordel van linksboven naar rechtsonder,
  • de verklaring van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat de veiligheidsgordel aan de bestuurderskant waarschijnlijk is gedragen en dat de overige veiligheidsgordels niet zijn gedragen,
  • de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] dat het letsel op de linker heup van de verdachte past bij het strippen van de linker autodeuren,
  • de verklaring van geneeskundige [deskundige] dat het letsel op de linker heup van de verdachte past bij uiterlijk schurend geweld van bijvoorbeeld auto onderdelen,
  • het feit dat bij het slachtoffer ernstig letsel is geconstateerd, terwijl er bij de verdachte relatief weinig letsel is geconstateerd en
  • het feit dat bij het slachtoffer geen letsel is geconstateerd dat past bij het dragen van een veiligheidsgordel.
Het hof overweegt hierbij nog dat de enkele stelling van de verdachte dat de veiligheidsgordel aan de bestuurderskant van de auto voordien al stuk was, geen enkele steun vindt in het dossier.
Bewijsuitsluiting
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het eerste en het tweede verhoor van de verdachte (respectievelijk op 30 oktober 2009 en 8 oktober 2010) dienen te worden uitgesloten van het bewijs, nu sprake is van schending van de Salduz-jurisprudentie.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat de uitslag van het bloedonderzoek van de verdachte van het bewijs dient te worden uitgesloten, omdat een en ander niet volgens de regels der wet (te weten artikel 163 Wegenverkeerswet 1994, de Regeling bloed- en urineonderzoek en het Besluit alcoholonderzoeken) is gegaan. Nu de verdachte vooraf geen toestemming kon geven voor het afnemen van bloed, had zonder tussenkomst van een (hulp)officier van justitie geen bloed mogen worden afgenomen in afwachting van zijn toestemming achteraf.
Het hof overweegt het volgende.
Ten aanzien van het eerste verhoor van de verdachte op 30 oktober 2009 is het hof met de raadsman en de advocaat-generaal van oordeel dat dit verhoor dat heeft plaatsgevonden terwijl de verdachte was opgenomen in het ziekenhuis, heeft te gelden als een verhoor van een aangehouden verdachte, hoewel hij op dat moment niet was aangehouden. De verdachte was immers ten tijde van dat verhoor, in verband met zijn verwondingen, zodanig in zijn vrijheid beperkt dat hij zich redelijkerwijs niet zonder meer aan het verhoor kon onttrekken. Nu de verdachte voorafgaande aan dit verhoor niet op zijn consultatierecht is gewezen, is het hof van oordeel dat artikel 6 EVRM is geschonden en dat derhalve sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof zal deze verklaring van de verdachte niet voor het bewijs bezigen.
Het hof is, anders dan de raadsman en met de advocaat-generaal, van oordeel dat het verhoor van de verdachte van 8 oktober 2010 wel voor het bewijs kan worden gebezigd. De verdachte heeft toen immers verklaard dat hij wist dat hij voorafgaande aan het verhoor contact mocht opnemen met zijn advocaat, maar dat hij dat niet heeft gedaan. Het hof ziet geen reden om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. Het hof verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
Ten aanzien van het bloedonderzoek van de verdachte overweegt het hof dat uit hetgeen is vermeld op pagina 14 van het dossier, blijkt dat voorafgaande aan het bloedonderzoek hiertoe toestemming is verleend door de dienstdoende hulpofficier van justitie. Hiermee is naar het oordeel van het hof voldaan aan de eisen die de wet in een dergelijk geval aan een bloedonderzoek stelt. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Culpa
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat roekeloosheid niet bewezen kan worden omdat nauwelijks inzichtelijk is geworden hoe de verkeerssituatie ter plaatse was ten tijde van het ongeval.
Het hof overweegt dat niet is vastgesteld met welke snelheid de door de verdachte bestuurde auto (ongeveer) heeft gereden, noch wat de omstandigheden waren die hebben geleid tot het van de weg af raken van de auto. De enkele vaststaande omstandigheden dat de verdachte onder invloed van alcohol en amfetamine een auto heeft bestuurd terwijl hij niet over een rijbewijs beschikte, van de weg is geraakt en de macht over het stuur heeft verloren, zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende om roekeloos dan wel zeer onvoorzichtig rijgedrag bewezen te kunnen verklaren. Deze vaststaande omstandigheden, ten gevolge waarvan een ongeval heeft plaatsgevonden waardoor de in die auto aanwezige passagier is komen te overlijden, zijn wel van dien aard dat naar het oordeel van het hof sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Ten aanzien van feit 1 primair:
hij op 29 oktober 2009 te Schagerbrug, gemeente Zijpe, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Rijksweg N9, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onvoorzichtig te rijden over genoemde weg, hebbende verdachte,
terwijl aan hem door de bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, geen rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen waartoe het door hem bestuurde voertuig behoorde,
-niet normaal de rijbaan van die weg gevolgd, en
-de controle over het door hem bestuurde voertuig verloren en
zijnde verdachte
niet in staat geweest de handelingen te verrichten die van hem als bestuurder mochten worden vereist, maar
- met het door hem bestuurde voertuig aan de rechterzijde van die weg in de berm gereden (over een afstand van ongeveer 30 meter) en vervolgens tegen een in die berm staand verkeersbord en vervolgens tegen een boom aangereden, waarna het voertuig in een naastgelegen kanaal is geraakt, waardoor zijn passagier (genaamd [slachtoffer]) werd gedood,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof heeft bij de vaststelling van de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit de tekst van de tenlastelegging in verband met de leesbaarheid daarvan enigszins aangepast.
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Ten aanzien van feit 3:
hij op 29 oktober 2009 te Schagerbrug, gemeente Zijpe, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, Rijksweg N9, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen onder 1 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, van deze wet.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Alkmaar heeft de verdachte voor het onder 1 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren. Voor het onder 3 ten laste gelegde heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 250, subsidiair 5 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de verdachte voor het onder 3 ten laste gelegde geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag door een personenauto te besturen, terwijl hij onder invloed van alcohol en amfetamine verkeerde en aan hem geen rijbewijs was afgegeven, rechts de berm in te rijden, waarna hij een verkeersbord en vervolgens enkele bomen heeft geraakt. Uiteindelijk is de door de verdachte bestuurde auto in het kanaal terecht gekomen. Als gevolg van dit verkeersongeval is de in de auto aanwezige passagier, [slachtoffer], overleden.
Het hof acht in beginsel voor het onder 1 primair ten laste gelegde een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden passend en geboden. Het hof stelt echter vast dat het feit bijna vijf jaar geleden heeft plaatsgevonden. Het hof heeft voorts geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is geschonden, nu tussen de datum waarop het hoger beroep tegen het vonnis is ingesteld en de datum waarop dit arrest wordt gewezen, te weten 24 oktober 2014, meer dan twee jaren is verstreken. Het hof ziet in het voorgaande aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf te matigen.
Alles afwegende acht het hof voor feit 1 een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren passend en geboden.
Gezien deze straf en maatregel acht het hof het aangewezen voor het onder 3 ten laste gelegde geen straf of maatregel op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 107, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 en 4 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.S. Crince Le Roy, mr. W.M.C. Tilleman en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. N. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 oktober 2014.
[...]