Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Hof:dat de auto op het tijdstip waarop de naheffingsaanslag is opgelegd geparkeerd stond op de [A-straat]] is niet in mijn bezit”. Deze klacht faalt. De heffingsambtenaar is vrij in de keuze van de middelen waarmee hij het bewijs van zijn stelling meent te kunnen leveren. De onder 2.1 weergeven constateringen op het aanslagbiljet, en de overigens door de heffingsambtenaar gegeven toelichting, acht het Hof toereikend. Niet vereist is bijvoorbeeld dat daartoe (ten bewijze) een foto (of iets dergelijks) ten tijde van de constatering wordt overgelegd.
Hof:ter zitting bij de rechtbank] waar ik dan wel was en of ik dat kon bewijzen aan de hand van bijvoorbeeld het tonen van mijn agenda? Ik kan u vertellen dat mijn agenda van 2013 niet meer in mijn bezit is”. In dit kader merkt het Hof nog op dat ook indien belanghebbende de naheffingsaanslag (met dagtekening 13 juni 2013) niet op de auto heeft aangetroffen (hetgeen het Hof op zichzelf aannemelijk acht en door de heffingsambtenaar ook niet is weersproken), het op de weg van belanghebbende had gelegen om op het moment dat hij bekend is geworden met de naheffingsaanslag (uiterlijk op 27 juni 2013, de dagtekening van het bezwaarschrift) onderzoek te doen of hij op het tijdstip waarop de naheffingsaanslag is opgelegd op de [A-straat] geparkeerd stond en (indien en voor zover dit niet het geval is) met een nadere onderbouwing te komen. Het bij de rechtbank en het Hof door belanghebbende herhaaldelijk stellen dat “ik me niet meer kan herinneren of de auto er nu wel of niet stond, maar als ik ergens parkeer en ik moet belasting betalen, dan doe ik dat ook” is (gelet op het tijdsverloop tussen het opleggen van de naheffingsaanslag en het moment waarop de zittingen hebben plaatsgevonden) op zichzelf niet onbegrijpelijk is, maar kan belanghebbende niet helpen het van hem verlangde tegenbewijs te leveren.