ECLI:NL:GHAMS:2014:4363

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
23 oktober 2014
Zaaknummer
200.126.703-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een vonnis inzake een autoverzekering en de bevoegdheid van de assurantietussenpersoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een appellante en ASR Schadeverzekering N.V. De appellante had een autoverzekering afgesloten via haar assurantietussenpersoon Amstelliving, maar betwistte dat zij hiervoor opdracht of volmacht had gegeven. De kantonrechter had de appellante in eerste aanleg veroordeeld tot betaling van een bedrag aan ASR, maar de appellante ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat ASR niet voldoende had aangetoond dat Amstelliving een volmacht had om de verzekeringsovereenkomst te sluiten. Het hof concludeerde dat de appellante niet gebonden was aan de verzekeringsovereenkomst, omdat er geen sprake was van een toereikende volmacht. De vordering van ASR werd afgewezen en de appellante kreeg het bedrag dat zij onverschuldigd had betaald terug. Het hof veroordeelde ASR in de proceskosten van beide instanties. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzekeraars om de bevoegdheid van tussenpersonen goed te onderbouwen en de rechten van consumenten te beschermen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.126.703/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : CV 11-43319
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 oktober 2014
inzake
[APPELLANTE],
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. T.P. Schut te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. Ph. Ekering te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en ASR genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 19 april 2013 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2013, dat onder bovengenoemd zaaknummer is gewezen tussen ASR als eiseres in conventie/ verweerster in reconventie en [appellante] als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft onder kennelijke verwijzing naar de appeldagvaarding geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van [appellante] (in reconventie) zal toewijzen, met veroordeling van ASR in de proceskosten in beide instanties. Het hof begrijpt [appellante] aldus dat zij tevens vordert dat het hof de vordering van ASR (in conventie) alsnog zal afwijzen.
ASR heeft geconcludeerd dat het hof [appellante] niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, althans het bestreden vonnis zal bekrachtigen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van - naar het hof begrijpt - het hoger beroep, vermeerderd met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening arrest zijn voldaan, uitvoerbaar bij voorraad.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in het niet in het hoger beroep betrokken tussenvonnis van 12 juni 2012, onder 1.1 tot en met 1.6, alsmede in overweging 3 van het bestreden vonnis, een aantal feiten vastgesteld.
2.2.
Met grief 2 - maar ook met haar andere grieven - betoogt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte in overweging 3 van het bestreden vonnis heeft vastgesteld dat [appellante] kennelijk zonder tussenkomst van haar tussenpersoon Amstelliving na te noemen verzekeringsovereenkomst met ASR heeft gesloten. Volgens [appellante] heeft Amstelliving deze verzekering zonder haar uitdrukkelijke opdracht gesloten en was [appellante] daarvan in het geheel niet op de hoogte. Kennelijk komt [appellante] aldus ook op tegen overweging 1.1 van voornoemd tussenvonnis, waarin staat dat zij met ASR een verzekeringsovereenkomst heeft gesloten. Aangezien ASR bij memorie van antwoord heeft erkend dat de onderhavige verzekering door Amstelliving (namens [appellante]) is gesloten, zal het hof daarvan uitgaan. Het hof zal later (in 3.2.) ingaan op de vraag of [appellante] van het sluiten van die overeenkomst op de hoogte was.
2.3.
Omdat de door de kantonrechter vastgestelde feiten voor het overige niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan. Zij komen, samengevat, op het volgende neer.
2.4.
Assurantietussenpersoon Amstelliving heeft op naam van [appellante] met ingang van 1 oktober 2010 bij ASR voor de auto, merk Audi, model A3, type 1.9 TDI met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) een verzekering (WA + beperkt casco) afgesloten. Op deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van ASR van toepassing. Deze verzekeringsovereenkomst is voor een jaar aangegaan, waarbij tussentijdse opzegging, behoudens bij verkoop van de auto, op grond van artikel 18 lid 1 van de algemene voorwaarden in beginsel niet mogelijk is.
2.5.
Op of omstreeks 14 december 2010 heeft [appellante] zich tot Amstelliving gewend, die op of omstreeks 15 december 2010 in het systeem van ASR heeft genoteerd dat [appellante] de autoverzekering met ASR opzegt tegen 14 december 2010.
2.6.
Deze tussentijdse opzegging is door ASR vanwege de contractstermijn van een jaar niet geaccepteerd. Bij brief van 27 december 2010 heeft ASR aan Amstelliving gemeld dat het verzoek tot beëindiging van de autoverzekering is opgevat als een opzegging tegen het einde van de bepaalde termijn, zijnde 1 oktober 2011.
2.7.
Vanaf 16 december 2010 heeft de incassogemachtigde van ASR [appellante] tot betaling van de openstaande premie gemaand.
2.8.
Op 13 juli 2011 is namens [appellante] € 600,- aan ASR betaald.
2.9.
Voordat de onderhavige verzekeringsovereenkomst was gesloten heeft Amstelliving op verzoek van [X] (de partner van [appellante]) bij Voogd & Voogd Verzekeringen een aanvraag ingediend voor een verzekering (WA + beperkt casco) voor dezelfde auto. Dit aanvraagformulier is gedateerd op 8 september 2010. Bij brief van dezelfde dag is deze aanvraag door Amstelliving aan Kaldi bevestigd, is voorlopige dekking verleend per 3 september 2010 en is vermeld dat definitieve acceptatie plaatsvindt na behandeling door de verzekeringsmaatschappij. Een kopie van het polisblad van de verzekeringsovereenkomst tussen Kaldi en Voogd & Voogd Verzekeringen (hierna: het polisblad) vermeldt als ingangsdatum 14 december 2010.

3.Beoordeling

3.1.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter op vordering van ASR [appellante] in conventie veroordeeld tot betaling aan ASR van een bedrag van € 844,41 ter zake van pro resto premie (€ 1.444,41 -/- € 600,-) in verband met de onder 2.4 genoemde verzekeringsovereenkomst, vermeerderd met rente, alsmede € 357,- aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten in conventie, uitvoerbaar bij voorraad. De kantonrechter heeft de vordering van [appellante] in reconventie, tot (terug)betaling van € 600,- aan betaalde premie, vermeerderd met rente, afgewezen, en [appellante] veroordeeld in de proceskosten in reconventie, uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
Zoals in 2.2. vermeld heeft [appellante] in grief 2 betoogd dat Amstelliving de verzekering zonder haar (uitdrukkelijke) opdracht heeft gesloten en dat zij daarvan (in het geheel) niet op de hoogte was. Naar het oordeel van het hof heeft ASR niet althans onvoldoende duidelijk en concreet gesteld dat Amstelliving een (toereikende) volmacht van [appellante] had voor het sluiten van de onderhavige verzekeringsovereenkomst, noch is van zodanige volmacht gebleken.
3.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 3:61 lid 2 BW kan [appellante] op de onjuistheid van de veronderstelling van ASR dat Amstelliving bevoegd was haar te vertegenwoordigen geen beroep doen, indien ASR op grond van een verklaring of gedraging van [appellante] heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend. In de gegeven omstandigheden is van een dergelijke - door [appellante] opgewekte - schijn van volmachtverlening geen sprake. De enkele omstandigheid dat [appellante] zich op of omstreeks 14 december 2010 tot Amstelliving heeft gewend om de verzekeringsovereenkomst op te zeggen, is hiertoe onvoldoende. Uit het enkele optreden namens [appellante] door Amstelliving als assurantietussenpersoon kan niet reeds het gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat daartoe een toereikende opdracht of volmacht was verleend door de relatie van de tussenpersoon. Uit het feit dat Amstelliving door [appellante] is ingeschakeld om voor haar te bemiddelen kan ook niet naar verkeersopvattingen worden aangenomen dat de schijn van het bestaan van een opdracht tot het sluiten van een verzekering met ASR is gewekt. Het voorgaande zou wellicht anders kunnen zijn indien [appellante], zoals ASR heeft gesteld, direct na het sluiten van de verzekeringsovereenkomst de polis en polisvoorwaarden van ASR heeft ontvangen, maar daarop niet, althans niet eerder dan op of omstreeks 14 december 2010 heeft gereageerd. [appellante] heeft echter betwist dat zij die stukken heeft ontvangen en ASR heeft van haar voormelde stelling bewijs overgelegd noch aangeboden. De omstandigheid dat ASR een vergaand geautomatiseerd systeem heeft voor het verwerken en versturen van geaccepteerde verzekeringsovereenkomsten, waardoor - onder meer - het polisblad en de polisvoorwaarden onmiddellijk naar de verzekerde worden verstuurd, is onvoldoende om te kunnen aannemen dat [appellante] genoemde stukken (wel) heeft ontvangen.
3.4.
Verder geldt op grond van het bepaalde in artikel 3:69 lid 1 BW dat wanneer iemand zonder daartoe bevoegd te zijn als gevolmachtigde in naam van een ander heeft gehandeld, die ander de rechtshandeling kan bekrachtigen, waardoor de onbevoegd in zijn naam verrichte rechtshandeling geldig wordt. Gesteld noch gebleken is echter dat [appellante] de overeenkomst op enigerlei wijze heeft bekrachtigd als hiervoor bedoeld. [appellante] is derhalve niet gebonden aan de verzekeringsovereenkomst. Dit betekent dat grief 2 slaagt, hetgeen leidt tot vernietiging van het bestreden vonnis. De overige grieven behoeven daarom geen bespreking meer.
3.5.
De vorderingen van ASR (in conventie) zullen alsnog worden afgewezen, omdat daarvoor geen grondslag bestaat. Het hof passeert het algemeen bewijsaanbod van ASR, omdat geen feiten en omstandigheden zijn gesteld die tot een andere conclusie zouden kunnen leiden.
3.6.
Hetgeen [appellante] reeds uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst aan ASR heeft voldaan (€ 600,-) dient door ASR aan [appellante], als door deze onverschuldigd betaald, te worden terugbetaald. De vordering van [appellante] (in reconventie) zal derhalve in zoverre worden toegewezen.
3.7.
[appellante] heeft tevens over voornoemd bedrag de wettelijk rente gevorderd. De grondslag voor de vordering van [appellante] is gelegen in de door haar gedane onverschuldigde betaling en strekt tot teruggave van genoemd bedrag. Weliswaar ontstaat de verbintenis uit onverschuldigde betaling op het moment waarop de onverschuldigde betaling is verricht, maar dat neemt niet weg dat voor het intreden van de wettelijke rente verzuim is vereist. Hiervoor is in dit geval een ingebrekestelling vereist. [appellante] heeft niet gesteld dat zij een ingebrekestelling heeft uitgebracht en daarvan is ook niet gebleken. De gevorderde wettelijke rente zal derhalve pas worden toegewezen vanaf het instellen van de vordering in reconventie.
3.8.
ASR zal, als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
in conventie:
wijst de vordering van ASR af;
in reconventie:
veroordeelt ASR tot (terug)betaling aan [appellante] van € 600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 december 2011 tot de dag der voldoening;
veroordeelt ASR in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot op heden aan de zijde van [appellante] in conventie en in reconventie begroot op nihil;
veroordeelt ASR in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellante] begroot op € 391,82,- aan verschotten en € 632,- aan salaris;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het door [appellante] meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, C.C. Meijer en J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2014.