In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte was beschuldigd van poging tot zware mishandeling van een verkeersregelaar, maar het hof sprak hem vrij van deze beschuldiging. De zaak draaide om een incident dat plaatsvond op 14 september 2011, waarbij de verdachte met zijn auto op de verkeersregelaar zou zijn afgereden. De verkeersregelaar verklaarde dat hij moest wegspringen om niet geraakt te worden, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. Het hof concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij voorwaardelijk opzet had op de zware mishandeling.
Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan bedreiging met zware mishandeling, omdat hij op dreigende wijze met zijn auto op de verkeersregelaar was afgereden. Het hof hechtte meer waarde aan de verklaringen van de verkeersregelaar en getuigen dan aan die van de verdachte en zijn passagiers. De verdachte had eerder al veroordelingen voor soortgelijke feiten en het hof oordeelde dat dit een ernstiger straf rechtvaardigde. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, maar het hof legde een gevangenisstraf van drie weken op, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Daarnaast gelastte het hof de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van twee weken.