ECLI:NL:GHAMS:2014:4326

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
23 oktober 2014
Zaaknummer
200.145.850-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zekerheidsstelling in hoger beroep op basis van artikel 224 Rv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om zekerheidstelling voor proceskosten. De appellant, vertegenwoordigd door mr. F. Kiliç, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, een besloten vennootschap, vertegenwoordigd door mr. A.W.E.S. van Duyneveldt-Franken. De appellant had de rechtbank verzocht om wedertewerkstelling en betaling van een bedrag van € 160.570,- bruto aan salaris, maar de rechtbank had deze vorderingen afgewezen en de appellant in de proceskosten veroordeeld.

In het hoger beroep heeft de geïntimeerde een incidentele conclusie tot zekerheidsstelling ingediend, omdat de appellant geen woonplaats of vaste verblijfplaats in Nederland had. De geïntimeerde vorderde dat de appellant zekerheid zou stellen voor de te verwachten proceskosten in het geval het hof het vonnis van de rechtbank zou bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant inderdaad geen woonplaats in Nederland heeft en dat er geen uitzonderingen van toepassing zijn die de verplichting tot zekerheidstelling zouden uitsluiten.

Het hof heeft vervolgens bepaald dat de appellant zekerheid moet stellen in de vorm van een bankgarantie van een Nederlandse bank, ter hoogte van € 7.228,-. De appellant moet deze zekerheid binnen vier weken na de uitspraak stellen, anders wordt hij niet-ontvankelijk verklaard in de hoofdzaak. De beslissing over de proceskosten van het incident wordt aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door de geïntimeerde.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.145.850/01
rolnummer rechtbank Amsterdam : CV 12-22808
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 oktober 2014
inzake
[appellant],
volgens de appeldagvaarding wonende te [woonplaats],
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. F. Kiliç te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde],
gevestigd te Heerhugowaard,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. A.W.E.S. van Duyneveldt-Franken te Leiden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 26 maart 2014, hersteld bij exploot van 16 april 2014, in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2014, dat onder bovenvermeld rolnummer is gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven ([appellant]);
- incidentele conclusie tot zekerheidsstelling voor de proceskosten ([geïntimeerde]).
Nadat de rolraadsheer het recht van [appellant] om in het incident te antwoorden vervallen had verklaard, heeft [geïntimeerde] arrest gevraagd in het incident.
[geïntimeerde] heeft op de voet van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gevorderd dat [appellant] zekerheid stelt voor de - bij een bekrachtiging van het bestreden vonnis - te verwachten proceskostenveroordeling in hoger beroep, tot een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, op straffe van niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in de hoofdzaak, uitvoerbaar bij voorraad.

2.Beoordeling

in het incident
2.1
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het
volgende. [appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot wedertewerkstelling van [appellant] op straffe van een dwangsom alsmede tot betaling van € 160.570,- bruto aan salaris dat conform de Horeca-CAO had dienen te worden uitbetaald, te verminderen met een netto uitbetaling van € 83.586,- en te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging, alsmede tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad. Bij het bestreden (eind)vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, die zijn begroot op € 3.150,-, voor zover verschuldigd inclusief btw, uitvoerbaar bij voorraad.
2.2
Ter onderbouwing van haar incidentele vordering heeft [geïntimeerde]
een afschrift uit de basisregistratie personen van de gemeente Amsterdam van 24 juni 2014 overgelegd (verder: het afschrift) waarin is vermeld, zakelijk, dat [appellant] op 1 april 2014 is vertrokken naar een onbekende verblijfplaats. Daarnaast heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat uit navraag bij het kantoor van de advocaat van [appellant] is gebleken dat (zelfs) deze [appellant] niet telefonisch kan bereiken en - kennelijk - ook niet weet waar [appellant] zich thans bevindt. Gelet hierop en de omstandigheid dat [appellant] tot op heden niet vrijwillig aan het bestreden eindvonnis heeft voldaan, vreest [geïntimeerde] dat aan een eventuele proceskostenveroordeling in hoger beroep (ook) niet zal worden voldaan.
2.3
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv dient degene die zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland bij een Nederlandse rechter een vordering instelt, op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan hij in die procedure veroordeeld zou kunnen worden.
2.4
Niet betwist is dat [appellant] geen woonplaats of vaste verblijfplaats in Nederland (meer) heeft. Bovendien heeft [geïntimeerde] dit gestaafd met het afschrift. [appellant] is derhalve in beginsel gehouden zekerheid te stellen voor de bij een bekrachtiging van het bestreden vonnis te verwachten proceskostenveroordeling in hoger beroep, tenzij zich een van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen voordoet.
2.5
Bij gebreke van verweer is niet gesteld, en ook overigens is niet gebleken, dat ten aanzien van [appellant] geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat op grond van een verdrag of een EG-verordening als bedoeld in artikel 224 lid 2 sub a Rv en/of dat tenuitvoerlegging of verhaal van de kosten op de voet van artikel 224 lid 2 sub b en c Rv mogelijk zal zijn. Evenmin is gesteld of gebleken dat door de verplichting tot het stellen van proceskostenzekerheid de effectieve toegang tot de Nederlandse rechter voor [appellant] wordt belemmerd als bedoeld in artikel 224 lid 2 onder d Rv. Uit het vorenstaande volgt dat de onderhavige incidentele vordering zal worden toegewezen als na te melden.
2.6
Het hof zal bepalen dat [appellant] zekerheid dient te stellen in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie. Het hof zal de hoogte van de gevorderde zekerheidsstelling bepalen op € 7.228,-, uitgaande van € 704,- aan verschotten en vier salarispunten (conclusie in het incident, memorie van antwoord en pleidooi) op grond van liquidatietarief IV. Het hof acht een termijn van vier weken na deze uitspraak voldoende om de hiervoor bedoelde zekerheid te stellen.
2.7
De beslissing over de proceskosten van dit incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.8.
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde]

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
beveelt dat [appellant] aan [geïntimeerde] zekerheid stelt voor een bedrag van € 7.228,- ter zake van de proceskosten waarin [appellant] in hoger beroep veroordeeld zou kunnen worden;
bepaalt dat [appellant] voormelde zekerheid stelt in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie;
bepaalt dat de zekerheid moet zijn gesteld binnen vier weken na de datum van deze uitspraak, derhalve uiterlijk op 11 november 2014, op straffe van niet-ontvankelijkheid van [appellant] in de hoofdzaak;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 25 november 2014 voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.C. Toorman en W.J. van den Bergh en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2014.