ECLI:NL:GHAMS:2014:4281

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
23-001542-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van een persoon, waarbij de benadeelde partij, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel had opgelopen, waaronder een gebroken kaak en gehoorschade. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 25 september 2011 te Monnickendam, waar de verdachte de benadeelde partij met een vuist in het gezicht had geslagen en vervolgens had geschopt terwijl deze op de grond lag. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de eerdere zitting in eerste aanleg. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft geoordeeld dat de behandeling van het overige deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de impact op de benadeelde partij, en het hof heeft de straffen bepaald op basis van de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-001542-13
datum uitspraak: 30 juni 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 14 maart 2013 in de strafzaak onder parketnummer 15-058168-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 juni 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg ter terechtzitting van 14 maart 2013 door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd:
dat hij op of omstreeks 25 september 2011 te Monnickendam, gemeente Waterland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (krachtig) met zijn (tot vuist gebalde) hand in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen, (waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen) en/of (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) heeft geschopt/getrapt tegen het hoofd, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken kaak en/of gehoorschade), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat hij op 25 september 2011 te Monnickendam, gemeente Waterland, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], krachtig met zijn tot vuist gebalde hand in het gezicht heeft geslagen, waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en gehoorschade heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Nu het hof het ten laste gelegde door de verdachte schoppen/trappen tegen het hoofd van [slachtoffer] niet bewezen heeft verklaard, behoeft het door de raadsman op dit punt gevoerde verweer geen bespreking.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte na bewezenverklaring van het ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, bij niet naar behoren verricht te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen, waarvan 40 uren voorwaardelijk, bij niet naar behoren verricht te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade toegewezen tot het bedrag van € 7.008,61, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De benadeelde partij [slachtoffer] is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot het bedrag van € 8.008,61, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening en gevorderd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer] in het overige deel van de vordering.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van slachtoffer [slachtoffer]. Door zijn handelen heeft de verdachte zwaar lichamelijk letsel en pijn bij het slachtoffer veroorzaakt en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast. Het slachtoffer heeft een gebroken kaak en gehoorschade opgelopen. Het delict behoort, doordat het op een voor het publiek toegankelijke plaats heeft plaatsgevonden, tot een categorie strafbare feiten die inbreuk maken op de rechtsorde en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaken.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 juni 2014 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een onvoorwaardelijke taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De voorwaardelijke gevangenisstraf is met name bedoeld om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst op dergelijke wijze te handelen.

Beslissing omtrent een (voorwaardelijk) verzoek

De advocaat-generaal heeft bij requisitoir het hof (voorwaardelijk) verzocht om de verdere behandeling van de strafzaak aan te houden, teneinde de getuige [getuige] ter terechtzitting te doen horen met betrekking tot het op de tenlastelegging vermelde door de verdachte schoppen/trappen tegen het hoofd van [slachtoffer].
Het hof acht het niet noodzakelijk de getuige [getuige] ter terechtzitting te doen horen met betrekking tot het op de tenlastelegging vermelde door de verdachte schoppen/trappen tegen het hoofd van [slachtoffer], nu de verklaringen van de verscheidene getuigen niet eenduidig zijn en het hof zich reeds voldoende voorgelicht acht. Derhalve wijst het hof het (voorwaardelijke) verzoek af.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.308,61 (€ 2.008,61 aan materiële schade en € 7.300,- aan immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 7.008,61. De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft primair verzocht, nu in haar visie niet bewezen kan worden dat de verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt, gelijk aan hem is ten laste gelegd, de vordering tot een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade toe te wijzen, en de vordering voor het overige af te wijzen dan wel de benadeelde partij in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging, in geval van een volledige bewezenverklaring ter zake van het door de verdachte slaan en het schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer], verzocht de vordering tot een bedrag van € 4.000,- aan immateriële schade toe te wijzen, en de vordering voor het overige af te wijzen dan wel de benadeelde partij in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat voor de beoordeling van de hoogte van de als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit veroorzaakte schade nadere instructie, gevolgd door hoor en wederhoor, zou zijn vereist. Nu die nadere instructie een onevenredige belasting zou vormen in de onderhavige procedure, kan de benadeelde partij in zoverre daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 6.008,61 (zesduizend acht euro en eenenzestig cent) bestaande uit
€ 2.008,61 (tweeduizend acht euro en eenenzestig cent) materiële schade en € 4.000,00
(vierduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 6.008,61 (zesduizend acht euro en eenenzestig cent) bestaande uit € 2.008,61 (tweeduizend acht euro en eenenzestig cent) materiële schade en € 4.000,00
(vierduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
65 (vijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. F.W.J. den Ottolander en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van mr. D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 juni 2014.
Mr. R.A.F. Gerding is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.