ECLI:NL:GHAMS:2014:4253

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
200.106.853-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door bouwwerkzaamheden aan naburige woning

In deze zaak hebben appellanten, eigenaren van een historische woning, schade geclaimd die zij stellen te hebben geleden door bouwwerkzaamheden uitgevoerd door geïntimeerden en BVM. De appellanten zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Haarlem, waarin hun vorderingen werden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat appellanten niet voldoende feiten hadden gesteld om hun claims te onderbouwen, ondanks de gemotiveerde betwisting door de tegenpartij. Het hof heeft de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen en is ingegaan op de stellingen van appellanten over onrechtmatig handelen en causaal verband tussen de bouwwerkzaamheden en de schade aan hun woning.

De appellanten hebben verschillende grieven ingediend, waaronder het verwijt dat de geïntimeerden en BVM onrechtmatig hebben gehandeld door onvoldoende zorg te dragen voor de gevolgen van hun bouwwerkzaamheden. Het hof heeft de rapporten van deskundigen beoordeeld, waaronder die van Raadschelders, [C] en Allnamics, en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor een causaal verband tussen de werkzaamheden en de schade. De deskundigen gaven aan dat de schade mogelijk het gevolg was van andere factoren, zoals achterstallig onderhoud en autonome zettingen van de woning.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten niet aan hun stelplicht hebben voldaan en dat er geen voldoende concrete aanknopingspunten zijn voor de stelling dat de bouwwerkzaamheden onrechtmatig waren. De grieven van appellanten zijn verworpen en het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Appellanten zijn veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.106.853/01
zaak-/rolnummer rechtbank Haarlem : 173673 / HA ZA 10-1316
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 oktober 2014
inzake

1.[appellant],

wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente],
2. [appellante],
wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellanten,
advocaat: mr. M.P.M. Fruytier te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1],

wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente],
2. [geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerden
advocaat: mr. A. Knigge te Amsterdam,
en

3.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[X] B.V.,gevestigd te Hoogkarspel,geïntimeerde,

advocaat: mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten], [geïntimeerden] en BVM genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 13 december 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Haarlem, van 14 september 2011, onder bovenvermeld
zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerden] en BVM als gedaagden.
Bij arrest van 22 mei 2012 is een comparitie van partijen gelast die heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2012. Het proces-verbaal dat daarvan is opgemaakt, bevindt zich bij de processtukken.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens akte wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord van [geïntimeerden], met producties;
- memorie van antwoord van BVM, met producties;
- akte uitlating producties van [appellanten], met producties;
- antwoordakte van [geïntimeerden];
- antwoordakte van BVM.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog – waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – de gewijzigde vorderingen als vermeld aan het slot van de memorie van grieven zal toewijzen, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] en BVM in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
BVM heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten met nakosten en rente.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten vastgesteld die tot uitgangspunt zijn genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellanten] zijn eigenaar van een perceel grond met daarop een (houten) woning (hierna: de woning) en andere opstallen, gelegen aan de [appellanten] te [plaats]. De woning dateert van circa 1626. De percelen zijn gelegen in een veenweidegebied met drassige grond.
2.2.
[geïntimeerden] zijn eigenaar van het perceel aan de [adres] te [plaats]. De percelen van [appellanten]. en [geïntimeerden] grenzen aan elkaar.
2.3.
Ten behoeve van de voorgenomen bouw van een nieuwbouwwoning op hun perceel door BVM hebben [geïntimeerden] aan KakesWaal B.V Taxatie en Expertise te Zaandam (hierna: KakesWaal) opdracht gegeven tot het verrichten van een bouwkundige vooropname van (onder andere) de woning van [appellanten] De vooropname is op 27 februari 2009 verricht. Het naar aanleiding daarvan opgemaakte vooropnamerapport van KakesWaal B.V. is gedateerd 3 maart 2009.
2.4.
De bouw van de nieuwbouwwoning van [geïntimeerden] door BVM is op 10 maart 2009 aangevangen.
2.5.
Bij brief van 16 maart 2009 hebben [appellanten] BVM aansprakelijk gesteld voor schade aan hun woning. [appellanten] hebben de door hen geconstateerde schade in brieven van respectievelijk 16 maart, 25 juni, 12 augustus, 17 september en 30 november 2009 omschreven.
2.6.
Op 8 december 2009 heeft KakesWaal in opdracht van [geïntimeerden] een bouwkundige naopname verricht van de woning van [appellanten] Het door KakesWaal opgemaakte rapport is gedateerd 5 juli 2010. Het rapport houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
Buitenopname
Van bewoner/eigenaar [appellant] hebben wij een lijst ontvangen met gebreken die zouden zijn ontstaan na de bouwactiviteiten op het naast gelegen perceel, echter hebben wij de voor- en naopname met elkaar vergeleken en aangaande de buitenopname geen wezenlijke wijzigingen kunnen waarnemen.
Binnenopname:
Wat betreft de smuiger waren er al diverse tegels los en is niet vastgesteld in hoeverre er meer tegels los zijn gekomen.
In de kelder is een scheur in het tegelwerk ontstaan. Het tegelwerk dient hersteld te worden.
T.o.v. de vooropname is geen wezenlijke wijziging geconstateerd in de bolling van de vloer in de achterkamer.
(…)
Ook gelet op de door [appellant] getoonde gebreken c.q. onvolkomenheden hebben wij niet vast kunnen stellen of deze zijn ontstaan ten tijde van de bouwactiviteiten. Het gebouw is immers al enkele honderden jaren oud.
2.7.
[appellanten] hebben begin 2010 een rapport laten opstellen door Raadschelders Bouwadvies B.V. (hierna: Raadschelders) in verband met de hiervoor genoemde, door [appellanten] geconstateerde schade.
Probleem-omschrijving
De woning is bijna 400 jaar geleden gebouwd. (...) De woning is gefundeerd op staal. Deze wijze van bouwen was in die periode gebruikelijk. De woningen zijn betrekkelijk licht. Mogelijke zakkingen zijn bij de bouw direct opgetreden. Na bijna 400 jaar was de woning nog schadevrij, waarbij opgemerkt moet worden dat er gedurende die periode natuurlijk ook groot onderhoud heeft plaatsgevonden.
Recent is op korte afstand een nieuw woonhuis gerealiseerd (nr 179). Dit gebouw is op palen gefundeerd. Tevens is rondom dit gebouw een ophoging aangebracht. Reeds gedurende de werkzaamheden zoals hiervoor genoemd, is de woning [adres] omhoog gekomen. (...)
Aangezien dit soort processen in de ondergrond zich over het algemeen ongelijkmatig voltrekt, is er schade aan de woning ontstaan. De schade is door u gespecificeerd in bijlage 1 van een brief d.d. 16 maart 2009 aan de aannemer.
(...)
Analyse van de oorzaak.
Het gebied, waar de woningen staan, is een veengebied (tevens komt slappe klei voor). In dit soort gebieden is het een bekend gegeven dat bij hei aanbrengen van een te grote bovenbelasting op het maaiveld, de grond ernaast omhoogkomt. Agrariërs zullen op veenweilanden dan ook nooit grote bergen grond of dergelijke neerleggen omdat deze bergen dan wegzakken en de grond ernaast omhoogkomt. Gezien de beschikbare sonderingen mag verondersteld worden dat dat ook hier is gebeurd.
Niet voor niets worden bovenlagen in dit soort gebieden “dik water” genoemd. Door het aanbrengen van extra belasting zal daar ter plaatse een verplaatsing van materiaal optreden. Dit principe is te vergelijken met een ijswafel waar het ijs opzij gedrukt wordt. Grond is rondom opgesloten hetgeen betekent dat de weg van de minste weerstand wordt gekozen en er ergens anders grond omhoog moet komen. Door geotechnici wordt dit effect “squeezen” genoemd.
De oorzaak is dat deze grond onvoldoende inwendige wrijvingsweerstand heeft. Bij water zou het gebied rondom gelijkmatig omhoogkomen. (...)
Om te voorkomen dat deze verhoging van de omgeving kan optreden kan rondom de ophoging een verankerde damwand constructie worden aangebracht. De verhoging wordt dan als het ware ingesloten (omsloten). In de literatuur en de vakboeken is over deze problematiek veel informatie te vinden.
Uit de door u verstrekte foto’s blijkt dat niet alleen het maaiveld opgehoogd is, maar ook dat er ca. 500mm ontgraven is waardoor de dikte van het ophoogpakket op het kavel van nr. 179 nog dikker is geworden. Tevens blijkt hier uit dat er gekozen is voor zand voor de ophoging, waarvan het soortelijk gewicht significant hoger ligt dan van tuinaarde.
Bijkomend effect is het feit dat de gebruikte betonpalen “op spanning” moeten komen gedurende het bouwproces. Hiervoor is een zakking van de paalkop noodzakelijk, waardoor de gehele nieuwbouw als het ware in eerste instantie zijn belasting t.g.v. zijn eigen gewicht op het maaiveld afdraagt.
Gezien de sonderingen, zullen deze zakkingen in de orde van 5 a 10 mm bedragen. Ook dit weggedrukte veen-/kleipakket zal zich moeten verplaatsen. Helaas is het bijzonder lastig de effecten van dit soort ophogingen, verdringingen en bovenbelastingen middels een getalsmatige analyse aan te tonen.
(…)
2.8.
In opdracht van de verzekeraar van BVM heeft [Z] expertisebureau te Amstelveen (hierna: [Z]) op 24 september 2010 een onderzoek naar schade aan de woning van [appellanten] verricht. [Z] heeft een schriftelijk rapport uitgebracht, gedateerd 22 oktober 2010. Het rapport houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
Eigen waarnemingen:
Tijdens onze inspectie ter plaatse op 24 september 2010 namen wij het volgende waar (voor een betere indruk van de situatie zie ook de fotobijlage van dit rapport).
Het maaiveld van het perceel [adres] vertoont op diverse plaatsen duidelijk zettingen. Dit wil zeggen dat de grond plaatselijk gezakt is, maar niet omhoog gekomen. Bijzonder goed zichtbaar is dit effect bijvoorbeeld hij een bestrate oprit naar de garage van perceel [adres] direct links naast perceel 179 (zie pijlen foto 3 en foto 4).
[...]
De bestrating is namelijk duidelijk verzakt, waarbij de plaatsen van de verzakking duidelijk overeenkomen met de wielafstand van een voertuig. Dit geeft ons inziens aan dat de aanwezige bestrating als gevolg van het jarenlang eroverheen rijden met een auto als gevolg van het gewicht van deze auto, is verzakt. Verder duidt dit er ook op dat hier duidelijk geen grond omhoog is gedrukt en zeker niet recentelijk; anders had liet profiel (dwarsdoorsnede) van de bestrating van de gehele oprit naar de garage er namelijk geheel anders uit moeten zien. Ter plaatse van de vele op het perceel [adres] aanwezige oude bomen zagen wij dat de omgevingsgrond duidelijk is verzakt (zie foto 5). Dit valt naar onze mening te verklaren door de gewone zettingen die veengrond in de loop der jaren standaard ondergaat en waarbij in de nabijheid van diepwortelende bomen als het ware op de wortels gefundeerd is en derhalve hoger blijft liggen dan de zakkende omgevende grond.
Ter plaatse van de asfaltbestrating voor de percelen [adres] en ook alle overige percelen ter plaatse, viel ons daarentegen geen enkel spoor van verzakkingen op (zie foto 6).
Kennelijk is deze straat een aantal jaren geleden vernieuwd en daarbij waarschijnlijk ook opgehoogd. Was de grond rond perceel [adres] als gevolg van de nieuwbouw verzakt (of omhoog gekomen) dan had dit ons inziens zeker ook aan genoemde asfaltlaag voor de percelen tot zichtbare schade moeten lijden Dit hebben wij echter niet waargenomen. Dit geldt overigens ook voor de (moes)tuin ter plaatse van het rechter huurperceel van Krommneniedijk 179, t.w. nummer 177. Ook hier hebben wij geen enkel teken van verzakking (of omhoog komen) van het aanwezige maaiveld waargenomen. Van [geïntimeerden] (opdrachtgever/eigenaar nieuwbouw) begrepen wij dan ook dat zijn rechterburen geen enkele klacht aan hem hebben gemeld.
Los van vorenstaande namen wij ter plaatse van alle belendingen van [appellanten], met uitzondering van de garage, duidelijke sporen van achterstallig onderhoud waar. Diverse houten onderdelen vertonen bijvoorbeeld houtrot (deels in vergevorderde stadia). Ook het buitenschilderwerk is duidelijk gedateerd, en de keramische dakpannen van de woning zijn verouderd en door verwering aangetast. De betonvloeren in diverse bergingen/schuren vertonen duidelijk oude (geen recente) scheuren als gevolg van gewone zettingen van het mnaaiveld. Het metselwerk van een berging/schuur is duidelijk al langer (niet recent) beschadigd als gevolg van wortelgroei van een direct ernaast staande boom. Ook in het woonhuis van [appellanten] namen wij vele gebreken van verouderd karakter waar. Een getoonde opbolling in de houten woonkamervloer konden wij niet in die mate waarnemen als [appellanten] dat deed overkomen. Omtrent diverse klemmende ramen en/of deuren in de woning viel ons op dat bijbehorende kozijnen geen teken van zetting vertonen. Het klemmen relateren wij dan ook aan gewone werking van de houten onderdelen. Hetzelfde geldt overigens ook voor diverse andere kieren en/of open naden ter plaatse van verschillende houten onderdelen in de woning. Ook deze relateren wij aan gewone werking van het hout.
Enige aan ons getoonde gebreken die naar onze mening wel van (aantoonbaar) recente aard zijn, zijn diverse scheuren in het wandtegelwerk van de kelder (zie foto 7) alsmede plaatselijk uitgevallen voegwerk ter plaatse van de originele betegelde schouw (smuiger) in de woonkamer (zie foto 8).

6. OORZAAK

Door met name tegenpartij [appellant] en diens vrouw, wordt gesteld dat zij schade ondervonden/ondervinden als gevolg van de bouwwerkzaamheden en in het bijzonder: grondophogingen, trillingen en ontgravingen. Deze gestelde oorzaken zijn ons inziens niet aannemelijk gemaakt en ook niet aangetoond. Wij kunnen dit als volgt toelichten.
(...)
Bevindingen expert
Op basis van zowel de hiervoor toegelichte technische aspecten als onze eigen waarnemingen tijdens onze inspectie en alle bij de verschillende partijen door ons ingewonnen informatie, komen wij tot de conclusie dat wij een causaal verband tussen de door [X] uitgevoerde werkzaamheden en de door [appellanten] geclaimde gebreken niet aangetoond achten. De enige uitzondering hierop vormt het plaatselijk uitgevallen voegwerk van tegelwerk van de originele schouw in de woonkamer en diverse scheuren in het wandtegelwerk van de kelder. Hieromtrent kunnen wij niet uitsluiten dat een en ander wellicht is ontstaan of verergerd tijdens de uitvoering van de werkzaamheden van [X]. Aangezien er geen foto’s mochten worden genomen tijdens de vooropname van KakesWaal kunnen wij hieromtrent echter geen harde uitspraak doen; wij achten het wel mogelijk dat laatstgenoemde gebreken verband houden met voornamelijk de uitgevoerde heiwerkzaamheden en daarmee gepaard gaande trillingen. Een mogelijke mate van schadeverergering kunnen wij, net als KakesWaal die de voor- en naopnames uitvoerde, echter niet bepalen.
In feite is een dusdanig grote grondophoging ter plaatse van het perceel [adres] zoals [appellanten] stelt, niet (aantoonbaar) uitgevoerd en zeker niet door [X] of een van de onderaannemers. Los daarvan achten wij het technisch gezien niet aannemelijk dat de grond op het perceel van [appellanten] op een dusdanige wijze omhoog werd gedrukt zoals zij c.q. de door de familie ingeschakelde deskundige stelt. Sterker nog, een dergelijk scenario achten wij uit technisch oogpunt uiterst onaannemelijk.
Los van bovenstaande menen wij dat de door tegenpartij aangevoerde oorzaken tot een totaal ander schadebeeld hadden moeten leiden dan nu door tegenpartij wordt geclaimd. Bovendien namen wij tijdens onze inspectie diverse aspecten waar die op andere oorzaken voor het ontstaan van de geclaimde gebreken duiden, zoals achterstallig onderhoud en autonome zettingen van het perceel en/of de daarop aanwezige belendingen met als gevolg daarvan houtrot en/of scheurvorming e.d.
2.9.
Op 25 januari 2011 hebben [geïntimeerden] aan [F] Ingenieursbureau B.V. te Leidschendam (hierna: [F]) opdracht gegeven het rapport van Raadschelders van 26 maart 2010 te herevalueren. [F] heeft een schriftelijk rapport uitgebracht, gedateerd 10 februari 2011.
2.10.
In opdracht van [appellanten] heeft [C] Engineering B.V. te Amsterdam (hierna: [C]) een second opinion uitgevoerd naar de ontstane schade aan hun woning en de relatie met de werkzaamheden die in opdracht van [geïntimeerden] op hun perceel zijn uitgevoerd. [C] heeft een schriftelijk rapport uitgebracht, gedateerd 26 september 2012. De conclusies van dat rapport (hierna: het rapport van [C]) houden – voor zover hier van belang – het volgende in:
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat:
a. a) monitoring (meting) van grondwaterstanden, trillingen en verplaatsingen niet is uitgevoerd;
b) geen predictie in de vorm van een berekening van de omgevingsbeïnvloeding en/of vaststelling van alarm- en grenswaarden van grondwaterstanden, trillingen en verplaatsingen heeft plaatsgevonden door een specialist, ondanks dat dit in de lijn der verwachting ligt bij een dergelijke grondgesteldheid en nabijheid van belendingen;
c) het invloedsgebied van de verkeerstrillingen ten gevolge van de werkzaamheden in de ordegrootte van 20m zal hebben gelegen;
d) op basis van de nu uitgevoerde trillingspostdictie de minimaal benodigde afstand tussen heipalen en belending in de ordegrootte van 20m tot 30m zal hebben gelegen;
e) hiermee (c,d) de zeilmakerij ruim binnen het invloedsgebied ligt en het woonhuis aan de Krommeniedijk deels en voor de heiwerkzaamheden aan de perceelgrens zelfs geheel;
f) hiermee (c,d,e) voor de beschouwde situatie de
kans op te verwachten schade aan de
belendingen ten gevolge van de verkeerstrillingen respectievelijk heitrillingen niet
verwaarloosbaar gering is. Dat bovendien is gebleken dat het toegepaste materieel
ruimschoots de plaatselijk toelaatbare aslast van 4,8ton per as heeft overschreden vergroot deze kans alleen maar.
g) het op basis van de door [C] uitgevoerde analyse raadzaam was geweest om
trillingsmetingen uit te voeren; die is niet gebeurd ondanks dat dit door BWT nadrukkelijk is aanbevolen in [15] zie onderstaande passage:
Advies:
In verband met de bouwkundige staat van de nabijgelegen bouwwerken adviseren wij u bij de bouwwerkzaamheden (met name de heiwerkzaamheden) trillingsmetingen te laten plaatsvinden (…)
h) het gezien de omvang van de ophoging, de slappe veenlaag en de relatief geringe afstand van de ophoging tot [adres], het niet kan worden uitgesloten dat squeezing is opgetreden. Dit wordt sterk bevestigd door het aangetroffen schadebeeld;
i. i) het dempen van de sloot tussen de beide kavels onherroepelijk en onmiskenbaar heeft geleid tot een verhoging van de grondwaterstand op het erf van [appellanten] waardoor de begaanbaarheid is verminderd en de grond (nog) gevoeliger is geworden voor verplaatsingen.
Op basis van het bovenstaande kan bovenal worden geconcludeerd dat indien een goede predictie was uitgevoerd en monitoring van de verplaatsingen en trillingen hadden plaatsgevonden, zoals bij een dergelijke monumentaal belendend bouwwerk op een dergelijke gevoelige ondergrond verwacht mag worden, in ieder geval de schade aanzienlijk beperkt zou zijn, zo niet voorkomen had kunnen worden, omdat hierdoor tijdig beheersmaatregelen getroffen hadden kunnen worden om de schade te voorkomen of verminderen.
Zelfs bij niet tijdig ingrijpen tijdens de bouw had monitoren bovendien uitsluitsel kunnen geven over de oorzaak en ontwikkeling van de verplaatsing van [adres], zodat het causaal verband had kunnen worden aangetoond of uitgesloten. Het is in deze situatie (verwachte omgevingsbeïnvloeding) bovendien ook aan de bouwer om aan te tonen dat zijn werkzaamheden de omgeving niet hebben beïnvloed en niet andersom.
Gezien het feit dat de belangrijkste (enige) deskundige aan de zijde van de eigenaar van [adres] onvolledig/onjuist lijkt te zijn geïnformeerd en het schadepatroon van de woning aan [adres] duidelijk tekenen van horizontale verplaatsingen van de ondergrond en schade ten gevolge van trillingen vertoont, is een relatie met de werkzaamheden aan [adres] niet uit te sluiten.
2.11.
[Z] heeft bij brieven van 12 oktober 2012 en 21 februari 2013 op het rapport van [C] gereageerd. Daarop heeft [C] weer bij e-mail van 25 april 2013 gereageerd.
2.12.
Op verzoek van [appellanten] heeft Allnamics Geotechnical Experts (hierna: Allnamics) onderzocht of er schade aan de woning van [appellanten] is te constateren die in relatie staat tot de werkzaamheden die uitgevoerd zijn op het perceel van [geïntimeerden]. Allnamics heeft schriftelijk rapport uitgebracht, gedateerd 17 december 2012. In dat rapport is onder meer geconcludeerd:
De mogelijke oorzaken van de schade zijn uitgebreid beschreven in het rapport van [C] (…). Als belangrijkste schade oorzaak komen ons inziens de trillingen en het squeezen van de slappe toplaag uit het rapport van [C] naar voren. Op 13 december 2012 heeft ondergetekende het pand [adres] te [plaats] bezocht. De belangrijkste constateringen zijn als volgt:
(…)
Opgemerkt dient te worden dat niet geverifieerd kan worden of de schades al voor de bouwwerkzaamheden aanwezig waren. De door ons gerapporteerde schades en constateringen passen echter duidelijk in het beeld van schade door het horizontaal verplaatsen van grond, het zogenaamde squeezen, dat wij op basis van ervaring hebben bij vergelijkbare cases.

3.Beoordeling

3.1
[appellanten] hebben, kort gezegd, gevorderd voor recht te verklaren dat [geïntimeerden] en BVM bij het verrichten van de bouwwerkzaamheden onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld en dat [geïntimeerden] en BVM hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [appellanten] daardoor hebben geleden, alsmede [geïntimeerden] en BVM hoofdelijk te veroordelen de schade aan [appellanten] te vergoeden, welke schade dient te worden opgemaakt in een schadestaatprocedure.
3.2.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen en hen veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis overwogen, samengevat, dat [appellanten] tegenover de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerden] en BVM, welke betwisting mede gebaseerd was op de rapporten van [F] en [Z], verzuimd hebben nadere feiten te stellen ter onderbouwing van hun eigen stellingen. Volgens de rechtbank hebben [appellanten] zich ten onrechte beperkt tot het betwisten van de conclusies van [F] en [Z] en daarbij slechts verwezen naar het rapport van Raadschelders waarop [appellanten] hun vorderingen en standpunten baseerden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat [appellanten] daarmee niet aan hun stelplicht hebben voldaan en dat daarom niet kan worden vastgesteld dat causaal verband bestaat tussen de door [appellanten] gestelde schade en de werkzaamheden op het perceel van [geïntimeerden] Ook ten aanzien van de gestelde schade zelf hebben [appellanten] volgens de rechtbank niet aan hun stelplicht voldaan omdat zij tegenover de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerden] en BVM aan de hand van de rapportages van [Z] evenmin nadere feiten hebben gesteld.
3.3.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met zes grieven op. Zij vorderen in hoger beroep thans ook een voorschot in de door [appellanten] gemaakte redelijke kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid tot een bedrag van € 8.933,47, tegen welke eiswijzigingen geïntimeerden geen bezwaar hebben gemaakt en welke ook niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
3.4.
In de procedure in eerste aanleg hebben [appellanten] zich beroepen op het rapport van Raadschelders uit begin 2010. In appel beroepen [appellanten] zich ter onderbouwing van hun stellingen op de bevindingen en conclusies van het in hoger beroep overgelegde rapport van [C]. Het onderzoek van [C] heeft volgens [appellanten] tot nieuwe inzichten geleid ten aanzien van de oorzaken van de schade.
stellen, kort gezegd, dat [geïntimeerden] en/of BVM het volgende is te verwijten:
i. Er is met te zwaar bouwverkeer over de Krommeniedijk gereden voor de aanvoer van bouwmaterialen (graafmachines, hei-installaties, betonnen funderingspalen, vloeren en bouwelementen en grote hoeveelheden zand). Daarbij zijn de verkeersvoorschriften die op de Krommeniedijk gelden met betrekking tot het toegestane gewicht en de toegestane breedte van voertuigen overschreden;
ii. Er is een verkeerde heimethode gehanteerd. De funderingspalen hadden door middel van een boormethode in de grond aangebracht moeten worden;
iii. Het perceel van [geïntimeerde sub 1] is ontgraven en vervolgens aan de achterzijde, de voorzijde en rondom het huis met enorme hoeveelheden zand opgehoogd. Het perceel van [geïntimeerden] lag voorheen circa 1,5 meter lager dan de Krommeniedijk, op hetzelfde niveau als het perceel van [appellanten], maar ligt nu op dezelfde hoogte als de Krommeniedijk;
iv. [geïntimeerden] hebben een gedeelte van een sloot/greppel gedempt;
v. Voorafgaand aan de bouw van de woning hebben [geïntimeerden] niet op afdoende wijze de risico’s van de bouwactiviteiten onderzocht;
vi. Tijdens de bouwactiviteiten hebben zij de mogelijk nadelige gevolgen daarvan voor [appellanten] niet gemonitord.
Als gevolg van de hiervoor onder i. en ii. omschreven handelingen zijn volgens [appellanten] trillingen in de bodem veroorzaakt die geleid hebben tot schade aan hun woning.
Door het handelen omschreven onder iii. heeft een horizontale grondverplaatsing plaatsgevonden (“squeezing”) in de richting van het perceel van [appellanten] Het handelen van [geïntimeerden] als omschreven onder iv. heeft geleid tot veranderingen in het grondwaterregime waardoor de afwatering van het perceel van [appellanten] nadelig is beïnvloed en waardoor eveneens grondverplaatsing is opgetreden. Naast trillingen in de bodem heeft deze grondverplaatsing (door terreinophoging en door het dempen van een greppel/sloot) eveneens schade aan hun woning tot gevolg gehad, aldus [appellanten]
hebben de schade als gevolg van trillingen en grondverplaatsing als volgt omschreven:
- de nok van het dak zakt in het midden door;
- de hoogte van de veldmuur is oneffen;
- de opstallen zijn richting het pand van [adres] gekanteld;
- het glas in lood (het Jugendstill raam) is kapot;
- de steunbalken zijn verplaatst ten opzichte van de muur;
- de korbeien vertonen spanningsscheuren;
- de gebinten staan onder hoge spanning;
- tegels hebben losgelaten in de smuiger;
- de vloeren zowel in de woonkeuken als de woonkamer staan bol;
- de schuifdeur tussen (woon-)keuken en hal gaat moeilijk open en dicht;
- de houten stijlen staan uit het lood;
- de aansluiting tussen de houten stijlen en de balken staan open;
- de deur gang/huiskamer (aan de voorzijde van het huis) klemt op de dorpel;
- er is sprake van een scheur in het tegelwerk in de kelder;
- het interieur staat onder spanning.
Met het herstel van deze schade is volgens [appellanten] een bedrag van € 401.932,06 gemoeid.
3.4.
Het hof overweegt als volgt. Om tot gegrondheid van de vorderingen van [geïntimeerden] te kunnen concluderen dient vastgesteld te worden dat de bouwactiviteiten op het perceel van [geïntimeerden] op zodanige wijze zijn verricht dat daarin onrechtmatig handelen van [geïntimeerden] en/of BVM is gelegen en ook dat causaal verband tussen die onrechtmatige gedraging(en) en door [appellanten] geleden schade aanwezig is.
3.5.
Het hof zal eerst ingaan op de verwijten van [appellanten] aan [geïntimeerden] en/of BVM met betrekking tot trillingen in de bodem en grondverplaatsing en tevens op de vraag of als gevolg daarvan schade is ontstaan aan de woning van [appellanten] Daarop heeft grief 2 van [appellanten] betrekking.
3.6.
In het rapport van [C] dat [appellanten] ten grondslag hebben gelegd aan hun stellingen ter zake van onrechtmatigheid en causaliteit zijn de eigenschappen van de bodemgesteldheid van de percelen en de eeuwenoude houten woning van [appellanten] omschreven. Vervolgens is aan de hand van een algemeen analytisch rekenmodel voor trillingsvoortplanting berekend dat de woning van [appellanten] voor wat betreft trillingen van bouwverkeer deels en voor wat betreft de heiwerkzaamheden bij de perceelgrens geheel binnen het zogenoemde “invloedsgebied” ligt. Dat brengt echter nog niet mee – en uit het rapport kan ook niet worden opgemaakt – dat tijdens de bouwwerkzaamheden sprake is geweest van zodanige trillingen in de bodem (door bouwverkeer of door heiwerkzaamheden) dat daarbij normschendend jegens [appellanten] is gehandeld. Ook in de overige stellingen van [appellanten] of overgelegde bewijsstukken is voor dat normschendend handelen geen afdoende concreet aanknopingspunt te vinden.
3.7.
Verder is in het rapport van [C] met betrekking tot de door [appellanten] aan [geïntimeerden] en/of BVM verweten grondverplaatsing uitsluitend geconcludeerd dat de mogelijkheid dat “squeezing” (dat wil zeggen: grondverplaatsing) is opgetreden “niet valt uit te sluiten”. Allnamics meldt in haar rapport dat de aangetroffen schades passen in het beeld van “squeezing”, zoals beschreven door [C]. [C] is echter ervan uitgegaan dat, zoals [appellanten] stellen maar [geïntimeerden] en BVM betwisten, aanzienlijke ophoging van het perceel van [geïntimeerden] heeft plaatsgevonden en dat een sloot/greppel tussen de percelen is gedempt. Uit het rapport blijkt echter niet van onderzoek en daaruit voortvloeiende bevindingen op grond waarvan ophoging van het perceel van [geïntimeerden] en demping van een sloot/greppel als uitgangspunten bij de in het rapport getrokken conclusies gehanteerd kunnen worden.
Daarbij komt dat in het rapport van [C] voor wat betreft het schadebeeld weliswaar wordt beschreven dat de vloer en de houten spanten van het huis bol staan en dat de liggers scheuren, maar ook dat [C] niet direct heeft kunnen constateren dat die schade gerelateerd is aan de bouwwerkzaamheden. [C] wijt dat weliswaar aan de onduidelijke/slechte kwaliteit van de bouwkundige opnames waartoe [geïntimeerden] opdracht hebben gegeven, maar dat standpunt wordt (ook in de e-mail van [C] van 25 april 2013) onvoldoende concreet toegelicht. Ook Allnamics heeft niet kunnen verifiëren welke schades al voor de bouwwerkzaamheden aanwezig waren.
3.8.
Het rapport van [C], ook bezien in samenhang met dat van Allnamics, is naar het oordeel van het hof dan ook niet aan te merken als voldoende deugdelijke onderbouwing van de stelling van [appellanten] dat bij het uitvoeren van de bouwactiviteiten een ter bescherming van de onderhavige belangen strekkende wettelijke norm is geschonden, of dat daarbij niet de zorgvuldigheid in acht is genomen die in het maatschappelijk verkeer betaamt en dat daarbij dus onrechtmatig jegens [appellanten] is gehandeld. Evenmin biedt het rapport afdoende onderbouwing voor de stelling van [appellanten] dat de gestelde schade aan hun woning het gevolg is van de bouwwerkzaamheden op het perceel van [geïntimeerden] en daarmee aldus in een rechtens relevant causaal verband staat. Het rapport van [C] rept in dat verband over een “niet verwaarloosbaar geringe kans op schade ten gevolge van verkeerstrillingen respectievelijk heitrillingen” en “een niet uit te sluiten mogelijkheid van squeezing”, maar dat is daarvoor te vaag en te gering. Datzelfde geldt voor de conclusie van Allnamics dat de aangetroffen schade past in het beeld van schade bij squeezing. Bij gebreke van enig ander concreet aanknopingspunt, is voor nader onderzoek geen aanleiding.
3.9.
Grief 2 betoogt ook dat aan [geïntimeerden] en BVM is te verwijten dat geen monitoring van de heiwerkzaamheden heeft plaatsgevonden en dat geen trillingsmetingen zijn verricht, hetgeen door de gemeente Zaanstad in het kader van de vergunningverlening werd geadviseerd. Daardoor is volgens [appellanten] thans niet meer exact vast te stellen dat en in welke mate bij het heien de grenswaarden als omschreven in de zogenoemde SBR-Richtlijn (deel A) zijn overschreden. Evenmin heeft tijdens de bouwwerkzaamheden monitoring plaatsgevonden van de grondwaterstanden op beide percelen en mogelijke grondverplaatsingen, aldus [appellanten] De gevolgen daarvan (zoals het tijdig kunnen treffen van voldoende beheersmaatregelen) dienen volgens [appellanten] kennelijk om die reden voor rekening van [geïntimeerden] en/of BVM te komen.
3.10. Het achterwege laten van de door [appellanten] bedoelde monitoring heeft bijgedragen aan een bepaalde mate van onzekerheid of bij het heien en bij het bouwverkeer grenswaarden zijn overschreden en of grondverplaatsingen hebben plaatsgevonden en derhalve aan onzekerheid of [geïntimeerden] en/of BVM zich onrechtmatig jegens [appellanten] hebben gedragen. Kennelijk om die reden wordt in het rapport van [C] de relatie tussen de bouwwerkzaamheden en het ontstaan van schade aan de woning van [appellanten] uitgedrukt in een “niet verwaarloosbaar geringe kans” en “een niet uit te sluiten mogelijkheid”. Afwezigheid van de door [appellanten] bedoelde monitoring maakt in de gegeven omstandigheden niet dat [geïntimeerden] en/of BVM onrechtmatig jegens [appellanten] hebben gehandeld, ook niet wanneer [geïntimeerden] in het kader van de vergunningverlening zijn geadviseerd dat wel te doen. Daarover zou mogelijk anders geoordeeld kunnen worden als [geïntimeerden] zich bij de bouwwerkzaamheden aan de specifieke omstandigheden op de bouwlocatie (met name de drassige grond) en de mogelijke risico’s voor de nabijgelegen woning van [appellanten] niets gelegen zouden hebben laten liggen, maar daarvan is geen sprake. [geïntimeerden] hebben voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden door een deskundige een vooropname van (onder andere) de woning van [appellanten] laten verrichten, en na de klachten van [appellanten], een naopname. Het nalaten te monitoren leidt op zichzelf dus niet tot aansprakelijkheid van [geïntimeerden] en/of BVM. Voor tegemoetkomen van [appellanten] in bewijsrechtelijk opzicht door toepassing van de omkeringsregel, zoals zij aanvoeren, is geen plaats reeds omdat die regel niet beoogt te voorzien in de bewijslast ten aanzien van het vaststellen van de onrechtmatige gedraging, maar ziet op de wijze waarop – indien de onrechtmatige gedraging vaststaat – het causaal verband tussen die onrechtmatige gedraging en de schade wordt vastgesteld. Toepassing van die regel baat [appellanten] dus niet omdat het de onrechtmatige gedraging is die – bij gebreke van onvoldoende concrete daartoe strekkende stellingen - niet vaststaat. Zij worden evenmin gevolgd in de stelling op bladzijde 23 van het rapport van [C], dat “het bij verwachte omgevingsbeïnvloeding aan de bouwer is aan te tonen dat zijn werkzaamheden de omgeving niet hebben beïnvloed en niet andersom”. Een dergelijke bewijslastverdeling vindt in zijn algemeenheid geen steun in het recht.
3.11. Omdat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerden] en/of BVM door het handelen als hiervoor in r.o. 3.4. omschreven onrechtmatig jegens [appellanten] hebben gehandeld en evenmin dat de door [appellanten] gestelde schade in causaal verband staat tot dat handelen is grief 2 tevergeefs voorgedragen.
3.12. De grieven 1, 3 en 4, die betrekking hebben op de vraag of schade aan de woning van [appellanten] aanwezig is die oorzakelijk verband houdt met de bouwwerkzaamheden, behoeven daarom geen bespreking. De grieven 5 en 6, die gericht zijn tegen rechtsoverweging 4.2. van het vonnis berusten op een onjuiste lezing van dat vonnis omdat de rechtbank in genoemde rechtsoverweging uitsluitend een standpunt van [geïntimeerden] en BVM heeft weergegeven.
3.13.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel. BVM heeft uitvoerbaarverklaring bij voorraad verzocht van die kostenveroordeling, [geïntimeerden] niet.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 291,-- aan verschotten en € 1.788,-- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van BVM begroot op € 666,-- aan verschotten en € 1.788,-- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de kostenveroordeling ten aanzien van BVM uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, C.C. Meijer en R.H.C. van Harmelen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2014.