ECLI:NL:GHAMS:2014:4218

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
13/00685 en 13/00686
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van het beroepschrift tegen aanslagen inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van belanghebbende, die in beroep ging tegen aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2008 en 2009. De inspecteur had eerder aanslagen opgelegd, die na bezwaar waren verminderd. De rechtbank had op 25 september 2013 uitspraak gedaan, maar de verzending van deze uitspraak was niet aangetekend, wat leidde tot discussie over de termijn voor het indienen van het hoger beroep. Belanghebbende stelde dat de termijn pas begon te lopen op de dag na ontvangst van de uitspraak, terwijl het Hof oordeelde dat de termijn begon op de dag na de verzending van de uitspraak. Het Hof concludeerde dat het beroepschrift van belanghebbende, dat op 7 november 2013 was ingediend, te laat was en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Het Hof overwoog dat de gemachtigde van belanghebbende niet had aangetoond dat het beroepschrift eerder per fax was verzonden, en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepschriften en de gevolgen van een niet-ontvankelijk verklaring voor de inhoudelijke beoordeling van het geschil.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken 13/00685 en 13/00686
18 september 2014
uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende],wonende te [woonplaats], belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/4731 en AWB 12/5635 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 1 juni 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.954, waarbij hij – uitsluitend - de ‘algemene heffingskorting’ en de ‘arbeidskorting’ in aanmerking heeft genomen. Daarnaast is een verzuimboete opgelegd van € 226.
1.1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 4 september 2012, de aanslag verminderd doordat hij alsnog de ‘alleenstaande ouderenkorting’ heeft toegepast en de verzuimboete vernietigd.
1.1.3.
De inspecteur heeft met dagtekening 5 oktober 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag IB opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.087, waarbij hij – uitsluitend - de ‘algemene heffingskorting’, de ‘arbeidskorting’ en de ‘doorwerkbonus’ in aanmerking heeft genomen. Daarnaast is een verzuimboete opgelegd van € 226.
1.1.4.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 27 oktober 2012, de aanslag verminderd doordat hij alsnog de ‘alleenstaande ouderenkorting’ heeft toegepast en de verzuimboete vernietigd.
1.2.
Bij uitspraak van 25 september 2013 heeft de rechtbank als volgt besloten:
- verklaart de beroepen voor zover gericht tegen de verzuimboetes niet-ontvankelijk;
- verklaart zich onbevoegd met betrekking tot de grieven ten aanzien van de aanmaningskosten en vermeldt met toepassing van artikel 8:71 van de Algemene wet bestuursrecht dat hiervoor een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld;
- verklaart voor het overige de beroepen ongegrond.
1.3.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 7 november 2013 en aangevuld bij faxbericht van 6 december 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 17 januari 2014 een conclusie van repliek ingediend. Een afschrift hiervan is aan de inspecteur gezonden.
1.5.
De inspecteur heeft bij brief van 30 januari 2014 een conclusie van dupliek ingediend. Een afschrift hiervan is aan belanghebbende gezonden.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft op 25 september 2013 uitspraak gedaan op de beroepen van belanghebbende. Op diezelfde dag is een afschrift van de uitspraak per gewone post aan belanghebbende verzonden.
2.2.
Op de website van de rechtbank staat:
“Wijze van verzending van de uitspraak
De sectie bestuur van de rechtbank Noord-Holland maakt gebruik van de haar in artikel 8:37 van de Algemene wet bestuursrecht (Hof: hierna: Awb) geboden mogelijkheid om afschriften van uitspraken niet per aangetekende maar per gewone brief te verzenden.”
2.3.
Op 7 november 2013 heeft belanghebbendes gemachtigde persoonlijk een ‘BEROEPSCHRIFT’ afgegeven aan de ‘centrale balie’ van het Hof.
2.4.
In zijn bij het Hof ingediende verweerschrift schrijft de inspecteur:
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Volgens artikel 6:8 Awb vangt deze termijn aan op de dag na die waarop het besluit is bekendgemaakt, in casu dus 26 september 2013. Volgens artikel 6:9 lid 1 Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen, in casu zou het dus uiterlijk 6 november 2013 moeten zijn ontvangen door het Gerechtshof.
Op grond van art. 6:9 lid 2 Awb is een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post ook tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het beroepschrift draagt een dagtekening van 6 november 2013 en is blijkens het stempel op de door de belanghebbende zelf gemaakte “ontvangstbevestiging” persoonlijk afgegeven bij de Centrale balie van het Gerechtshof op 7 november 2013, dus na de termijn van zes weken.
Ik ben daarom van mening dat de belanghebbende door uw Gerechtshof niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar beroep.
2.5.
In zijn conclusie van repliek schrijft belanghebbende
De uitspraak, met dagtekening 25 september 2013, van de Rechtbank Noord-Holland Locatie Haarlem welke
per gewone postwerd verzonden heeft gemachtigde pas op 27 september 2013 bereikt en derhalve start de termijn waarbinnen hoger beroep kan worden aangetekend pas op 28 september 2013 […]
Het betreffende beroepschrift […] is per bode op 7 november 2013 naar het Gerechtshof Amsterdam gebracht. Hierna heeft het Gerechtshof de ontvangst van het Beroepschrift per brief bevestigd en mij in de gelegenheid gesteld tot uiterlijk 6 december 2013 de motivering en een aanvulling van de overige gebreken in te sturen. Conform het verzoek van het Gerechtshof heb ik op 6 december 2013 per telefax de motivering en de aanvulling van de overige gebreken ingediend.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Bij het Hof is allereerst in geschil of het hoger beroepschrift van belanghebbende tijdig is ingekomen en ontvankelijk is.
Indien dit het geval is voorts in geschil of de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
Voorts is in geschil of de rechtbank zich terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard ten aanzien van de verzuimboete en of de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard met betrekking tot de invorderingskosten.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb in samenhang met artikel 6:24 Awb en artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedraagt de termijn voor het indienen van een hoger beroepschrift zes weken en vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop de uitspraak van de rechtbank op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
4.2.
De uitspraak van de rechtbank is op 25 september 2013 aan partijen verzonden, zodat de beroepstermijn is begonnen op 26 september 2013 en is geëindigd op (woensdag) 6 november 2013.
4.3.
Belanghebbendes gemachtigde heeft op 7 november 2013 - derhalve na het verstrijken van de beroepstermijn - een hoger beroepschrift persoonlijk afgegeven bij het Hof.
De gemachtigde heeft - voor het eerst ter zitting van het Hof - gesteld dat hij tijdig een beroepschrift bij het Hof heeft ingediend omdat hij het hoger beroepschrift op 6 november 2013 ook per fax aan het Hof had gezonden. Als verklaring voor het dubbel indienen van het beroepschrift (1x per fax + 1x persoonlijk) gaf de gemachtigde dat het beroepschrift een groot aantal bijlagen bevatte en dat hij de bijlagen niet per fax kon of wilde verzenden.
4.4.
Het Hof overweegt als volgt. Tot de gedingstukken behoort geen per fax ontvangen beroepschrift van de gemachtigde. Naar het oordeel van het Hof is gemachtigdes verklaring dat hij het beroepschrift (ook) per fax op 6 november 2013 verzonden heeft, niet geloofwaardig. Allereerst kon hij ter zitting daarvan geen bewijsstuk overleggen.
Voorts heeft het Hof, ondanks nader onderzoek, geen fax van de gemachtigde van
6 november 2013 gevonden. Hierbij overweegt het Hof dat de griffie uitermate consciëntieus omgaat met per fax ontvangen stukken en in het procesdossier bevindt zich niets dat wijst op een per fax op 6 november 2013 van de gemachtigde ontvangen document.
Ten derde is belanghebbende eerst ter zitting van het Hof met deze verklaring gekomen. Dat is opmerkelijk omdat de gemachtigde in zijn conclusie van repliek reageerde op het in het verweerschrift ingenomen standpunt van de inspecteur (zie 2.4), dat belanghebbende zijn beroepschrift te laat had ingediend, maar de gemachtigde in die conclusie niet stelde dat het beroepschrift reeds op 6 november 2013 per fax was verstuurd.
Tot slot acht het Hof relevant dat het op 7 november 2013 ontvangen stuk geen enkele indicatie bevat dat het beroepschrift reeds één dag eerder per fax was verstuurd.
4.5.
De gemachtigde heeft ter zitting van het Hof het bewijsaanbod gedaan om alsnog de verzending van het beroepschrift per fax aannemelijk te maken. Het Hof verklaart dit eerst in deze late fase gedane bewijsaanbod tardief. Naar het oordeel van het Hof verzet het algemeen belang van een goede procesorde, waaronder in het bijzonder de voortgang van de zaak, zich er tegen de zaak aan te houden en de gemachtigde in de gelegenheid te stellen op dit punt alsnog bewijs te laten leveren. Het bewijsaanbod betreft een kwestie die reeds door de inspecteur in zijn bij het Hof ingediende verweerschrift (zie 2.4) aan de orde was gesteld. De gemachtigde heeft op het standpunt van de inspecteur (dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend en dus niet-ontvankelijk was) gereageerd in zijn conclusie van repliek zonder dat hij daarin melding maakte van de fax, noch deed hij in die conclusie het aanbod het bestaan van die fax aannemelijk te maken. De vraag naar de tijdigheid van het hoger beroep is derhalve niet eerst naar voren gekomen door een voor de gemachtigde onverwachte wending ter zitting van het Hof en het valt niet in te zien waarom de gemachtigde ter zake niet eerder het aangeboden bewijsmateriaal heeft ingebracht; in ieder geval heeft hij daartoe ruimschoots de gelegenheid gehad.
Gelet op het vorenoverwogene heeft het Hof het bewijsaanbod van de gemachtigde gepasseerd.
4.6.1.
De gemachtigde heeft gesteld dat nu de uitspraak van de rechtbank per gewone post is verzonden en de uitspraak hem pas op 27 september 2013 heeft bereikt, de beroepstermijn - pas - op 28 september 2013 is gaan lopen.
4.6.2.
Anders dan de gemachtigde kennelijk meent vangt de beroepstermijn niet aan op de dag van ontvangst van de uitspraak, maar met ingang van de dag na die waarop de uitspraak op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (art. 6.8 Awb); derhalve op 26 september 2013 (zie rechtsoverweging 4.1 en 4.2).
4.6.3.
Terecht stelt de gemachtigde dat de uitspraak door de rechtbank niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (zie Gerechtshof Amsterdam, 11 mei 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BM5108, zaaknummer 09/00114 t/m 09/00116). Dat de rechtbank op internet een bericht heeft geplaatst waarin staat dat afschriften van uitspraken niet per aangetekende maar per gewone brief worden verzonden (zie 2.2), maakt dat niet anders. Onder 4.6 van de eerdervermelde uitspraak overwoog het Hof immers (cursivering Hof):
“4.6. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat de rechtbank heeft bepaald dat verzending van het afschrift van haar uitspraak niet bij aangetekende maar per gewone brief plaats kan vinden. Uit de parlementaire geschiedenis van gemeld artikel 8:37 blijkt dat zodanige bepaling door de rechtbank ook niet is bedoeld voor situaties als de onderhavige. In de memorie van toelichting […] is opgenomen: “
De rechtbank kan bepalen dat van verzending bij aangetekende brief wordt afgezien. Zij zal dat alleen doen als aan de alsdan te kiezen andere wijze van mededeling dezelfde waarborgen kunnen worden ontleend”.
Van verzending per gewone post kan niet worden gezegd dat daaraan dezelfde waarborgen kunnen worden ontleend als aan verzending als aangetekende brief of als brief met ontvangstbevestiging.”
4.6.4.
Dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met hetgeen in artikel 8:37, lid 1, Awb dwingend is voorgeschreven, betekent echter niet dat daardoor de termijn - op zijn vroegst - op 27 september 2013 is gaan lopen. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 8:37 Awb blijkt immers dat de wetgever bij verzending van stukken zoals het afschrift van de uitspraak in beginsel verzending bij aangetekende brief heeft voorgeschreven omdat:
“Bij een paar cruciale momenten in de procedure (…) met het oog op de op het spel staande belangen zekerheid [dient] te bestaan dat de brief te bestemder plaatse is aangekomen”(Kamerstukken II, 1991-1992, 22 495, nr. 3, blz. 124),
Nu de gemachtigde verklaard heeft dat de uitspraak hem twee dagen na de verzending heeft bereikt, is niet in geschil dat hij de uitspraak heeft ontvangen en is het Hof van oordeel dat de verzending
per gewone posthem niet in zijn procespositie heeft geschaad. Alsdan kan belanghebbende zich niet met vrucht op schending van artikel 8:37 Awb beroepen.
4.6.5.
Op basis van het voorgaande concludeert het Hof dat het hoger beroepschrift niet tijdig is ingediend, hetgeen er in beginsel toe leidt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
4.7.
Een buiten de wettelijke termijn ingediend beroepschrift is op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest (verschoonbare termijnoverschrijding)
.Feiten of omstandigheden die tot de conclusie nopen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, heeft belanghebbende niet gesteld en zijn ook niet gebleken.
4.8.
Gelet op het voorgaande zal het Hof het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaren.
4.9.
In een geval als het onderhavige, waarin het beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk wordt verklaard, komt het Hof aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil niet toe.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is .

5.Kosten

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 18 september 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.