Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Daar komt bij dat de wijze waarop [appellant] op 25 november 2006 de vragenlijst ‘Beleggersprofiel’ (productie 12 bij inleidende dagvaarding) heeft beantwoord vragen oproept. [appellant] heeft deze vragenlijst van ABN Amro aldus ingevuld dat op vraag 12 (“Bent u bereid dusdanig risicovol te beleggen dat u meer dan uw inleg kwijt kunt raken?”) “Nee” is geantwoord en bij “Ik wil beleggen in opties” “Ja” is aangekruist. Door middel van het formulier is [appellant] erop gewezen dat het beleggen in opties risicovol kan zijn en dat “(…) u bij het schrijven van opties meer dan uw inleg kunt verliezen”. Het hof heeft in het tussenarrest overwogen voorshands van oordeel te zijn dat de genoemde antwoorden qua risicoprofiel niet met elkaar te verenigen zijn en aan ABN Amro gevraagd hoe zij wat dit betreft invulling heeft gegeven aan haar zorgplicht. Tijdens de comparitie is van de zijde van ABN Amro in het geheel niet op dit aspect van de zaak ingegaan. Het hof gaat er dan ook vanuit dat op basis van de beantwoording van de genoemde vragenlijst geen verantwoord risicoprofiel van [appellant] kon worden opgesteld. Deze vragenlijst is reeds daarom niet bruikbaar in deze procedure.
Verder verwijst ABN Amro naar het risicoprofiel zoals dat volgt uit de vragenlijst die [appellant] op 25 november 2006 heeft ingevuld. Hiervoor is echter overwogen dat op basis daarvan geen verantwoord risicoprofiel van [appellant] kon worden opgesteld.
Uit de omstandigheid dat [appellant] na het gesprek van 27 juni 2007, waarin de risico’s van de toenmalige wijze van beleggen zijn besproken en [appellant] die wijze van beleggen daarna toch heeft voortgezet, kunnen naar het oordeel van het hof geen verantwoorde conclusies worden getrokken over de wijze waarop de portefeuille na de overgang naar de Trading Desk zou zijn ingevuld in het geval ABN Amro haar zorgplicht wel was nagekomen. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat [appellant] stelt (en dat is onvoldoende door ABN Amro weersproken) dat in die periode zijn beleggingsgedrag en de adviezen van [X] werden ingegeven om verliezen in de portefeuille te proberen goed te maken en verder dat [Y], destijds hoofd van de afdeling Trading bij ABN Amro, tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft verklaard dat [X] in die periode als adviseur ‘in de fout’ is gegaan.