ECLI:NL:GHAMS:2014:4087

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2014
Publicatiedatum
6 oktober 2014
Zaaknummer
13/00395
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht aangemerkt bezwaar tegen aanslag inkomstenbelasting; verzoek om kwijtschelding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een belastingaanslag die aan belanghebbende was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2009, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.334 had. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar de inspecteur had dit bezwaar ten onrechte als zodanig aangemerkt. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar het Hof oordeelde dat de inspecteur niet bevoegd was om uitspraak te doen op het bezwaar, aangezien de brief van belanghebbende enkel een verzoek om kwijtschelding of uitstel van betaling inhield. Het Hof concludeerde dat de inspecteur de brieven van belanghebbende ten onrechte als bezwaar tegen de aanslag had aangemerkt. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, en verklaarde het hoger beroep gegrond. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en moest hij het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 13/00395
4 september 2014
uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. L.M. Lalji te Amsterdam
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/5583 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Zaandam,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 10 oktober 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.334.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 12 november 2012, de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 28 juni 2013, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 juli 2013 en aangevuld bij brief van 9 augustus 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak, waarin belanghebbende als eiseres wordt aangeduid en de heffingsambtenaar als verweerder, de volgende feiten opgenomen.
“ 2.1. Eiseres heeft aangifte ib/pvv voor het jaar 2009 gedaan. Zij heeft op het aangifteformulier geen inkomen ingevuld, maar alleen een bedrag aan ingehouden loonheffing van € 3.775. Voorts heeft eiseres een persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen van € 2.070 in verband met specifieke zorgkosten.
2.2.
Met dagtekening 26 oktober 2010 heeft verweerder aan eiseres een voorlopige aanslag ib/pvv 2009 opgelegd waarbij de aangifte van eiseres is gevolgd. De voorlopige aanslag vermeldt een teruggave van € 3.903 (€ 3.775 aan belasting en € 128 aan heffingsrente).
2.3.
Verweerder heeft van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) een loonopgaaf gekregen waarop een bedrag van € 18.334 aan genoten WAO/AAW-uitkering staat vermeldt en een bedrag van € 4.120 aan ingehouden loonheffing.
Vervolgens heeft verweerder aan eiseres vragen gesteld over de ontvangen WAO-uitkering en de geclaimde zorgkosten.
2.4.
Met dagtekening 10 oktober 2012 heeft verweerder de aanslag ib/pvv 2009 [opgelegd]. De aanslag vermeldt een door eiseres te betalen bedrag van € 4.152.”
Nu partijen daartegen geen bezwaren hebben geuit, gaat het Hof ook van die feiten uit. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.
2.2.
Bij brieven van 8 en 26 oktober 2012, met als opschrift ‘bezwaar’ heeft belanghebbende verzocht om het bedrag van de aanslag in verband met een toestand van financieel onvermogen kwijt te schelden.
2.3.
De inspecteur heeft de brief van 8 oktober 2012 mede aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aanslag en daarop uitspraak gedaan. In deze uitspraak is onder meer het volgende vermeld:
“Ik ga niet over het betalingsverkeer evenmin kan ik het verschuldigde bedrag kwijtschelden. Na de afhandeling van uw bezwaar zal ik uw brief doorgeven aan mijn collega van de invordering.”

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof uitsluitend in geschil of de aanslag kan worden kwijtgescholden.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt geoordeeld.
“ 4.1. De rechtbank stelt vast dat eiseres verzocht heeft om kwijtschelding van haar belastingschuld. Ter zitting heeft eiseres zich immers op het standpunt gesteld dat zij op dit moment geen geld heeft om de aanslag te betalen. Verweerder heeft in het verweerschrift verklaard de brieven van eiseres te hebben doorgestuurd naar de Ontvanger om het door eiseres gestelde in behandeling te nemen als een verzoek om kwijtschelding. Op dit verzoek heeft de Ontvanger bij beschikking een beslissing genomen. Nu in deze procedure geen uitspraak op bezwaar tegen voornoemde beschikking voorligt, maar uitsluitend een uitspraak op bezwaar over de aanslag ib/pvv 2009, zal de rechtbank de grieven van eiseres over het uitstelverzoek niet in de beoordeling van het geschil kunnen betrekken.
4.2.
Ter zitting van 19 februari 2013 heeft eiseres verklaard dat de hoogte en de juistheid van de aanslag niet in geschil zijn. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de aanslag op juiste gronden berust en tot het juiste bedrag is opgelegd dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”
4.2.
Ter zitting voor het Hof heeft belanghebbende verklaard dat zij niet de juistheid van de aanslag betwist, maar dat haar enige grief is dat haar geen kwijtschelding van het te betalen bedrag wordt verleend. Belanghebbende heeft een klein inkomen en gelet daarop is het voor haar niet mogelijk om een dergelijk groot bedrag te betalen.
4.3.
Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd omtrent de kwijtschelding, kan haar niet baten. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, kan de belastingrechter enkel de juistheid van de aanslag toetsen. Of aan belanghebbende uitstel van betaling of kwijtschelding van het te betalen bedrag kan worden verleend is een vraag die niet aan de belastingrechter is om te beantwoorden. De belastingrechter heeft daar geen bevoegdheid toe. Een verzoek om kwijtschelding dient te worden gericht aan de ontvanger van de Belastingdienst. Het Hof begrijpt uit de stukken van het dossier dat de inspecteur dit verzoek om kwijtschelding inmiddels naar de ontvanger heeft doorgestuurd.
4.4.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur de brief van belanghebbende van 8 oktober 2012 ten onrechte mede als een bezwaar tegen een aanslag aangemerkt, nu deze brief, blijkens de motivering en de conclusie ervan, uitsluitend een verzoek om kwijtschelding inhield. Nu die brief, noch de vervolgbrief van 26 oktober 2012 een bezwaar tegen de aanslag of tegen enige andere door de inspecteur genomen en voor bezwaar vatbare beschikking inhield, was de inspecteur niet bevoegd om op daarop een uitspraak op een (verondersteld) bezwaar tegen de aanslag te laten volgen. Overigens heeft de inspecteur de brieven van 8 en 26 oktober 2012, naar het Hof begrijpt, terecht naar de ontvanger doorgezonden.
4.4.2.
Nu de brieven van belanghebbende van 8 en 26 oktober 2012 uitsluitend een verzoek inhielden om de verschuldigde belasting kwijt te schelden en niet gebleken is van een voor beroep bij de rechtbank vatbare beslissing op een verzoek om kwijtschelding, had de rechtbank het tegen de uitspraak van de inspecteur ingestelde beroep, met aanvulling van rechtsgronden, gegrond dienen te verklaren en de onbevoegdelijk gedane uitspraak op bezwaar dienen te vernietigen.
4.4.3.
Om deze redenen zal het Hof het hoger beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de rechtbank vernietigen en de uitspraak van de inspecteur vernietigen.
Slotsom
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is, dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en dat de uitspraak van de inspecteur dient te worden vernietigd.

5.Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit)
Voor het onderhavige geval zijn dat (a) in eerste aanleg en in hoger beroep de in artikel 1, onderdeel c, Besluit vermelde reiskosten, en (b) in beroep en in hoger beroep de in artikel 1, onderdeel a, Besluit vermelde kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand.
a. ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Besluit wordt het bedrag van deze kosten vastgesteld op de voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting gemaakte reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse, [Z]-Haarlem en [Z]-Amsterdam v.v.: 2 x de reiskosten van belanghebbende, berekend op respectievelijk € 9,60 en € 6, in totaal € 15,60.
b. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief: 2 (proceshandelingen: verschijnen gemachtigde voor de rechtbank en indienen hogerberoepschrift) x € 487 x 1 (wegingsfactor) = € 974.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 989,60, en
  • gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 42 (beroep bij de rechtbank) en € 118 (hoger beroep bij het Hof), in totaal € 160 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder, als griffier. De beslissing is op 4 september 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.