ECLI:NL:GHAMS:2014:4078

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
2 oktober 2014
Zaaknummer
200.136.691-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitleg van een offerte voor een cursus ggz-agoog en de gevolgen voor declaratie binnen het DBC-systeem

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Human Concern B.V. en Contactgroep Inholland B.V. over de uitleg van een offerte voor een cursus ggz-agoog. Human Concern, een tweedelijns ggz-instelling, heeft op 12 november 2010 een offerte van Inholland geaccepteerd voor een cursus die haar therapeuten in staat zou moeten stellen om binnen het DBC-systeem te declareren. Human Concern stelt dat de cursus waardeloos is gebleken omdat de therapeuten niet aan de vereisten voldeden om als ggz-agoog te kunnen declareren. Inholland vordert het onbetaald gebleven bedrag van de cursus, terwijl Human Concern in reconventie schadevergoeding eist wegens wanprestatie en dwaling.

De kantonrechter heeft de vordering van Inholland toegewezen en die van Human Concern afgewezen. Human Concern is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals door de kantonrechter vastgesteld, niet in geschil zijn. Het hof oordeelt dat Human Concern voorshands bewezen heeft dat de offerte zo mocht worden uitgelegd dat de cursus haar therapeuten in staat zou stellen om als ggz-agoog te declareren. Het hof laat Inholland toe tot tegenbewijs tegen deze stelling.

De zaak is van belang voor de uitleg van contracten en de verantwoordelijkheden van partijen bij het aangaan van overeenkomsten. Het hof benadrukt dat Inholland, als aanbieder van de cursus, op de hoogte had moeten zijn van de vereisten waaraan de therapeuten moesten voldoen. De beslissing van het hof om Inholland toe te laten tot tegenbewijs kan gevolgen hebben voor de uiteindelijke uitkomst van de zaak, afhankelijk van de bewijsvoering die door Inholland wordt geleverd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I AOF
zaaknummer : 200.136.691/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 1337960/HA EXPL 12-500
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 september 2014
inzake
HUMAN CONCERN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. J.W. Stam te Utrecht,
tegen:
CONTACTGROEP INHOLLAND B.V.,
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.J. Wiebosch te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Human Concern en Inholland genoemd.
Human Concern is bij dagvaarding van 14 oktober 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 24 juli 2013, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen Inholland als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en Human Concern als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 27 mei 2014 door hun advocaten doen bepleiten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Human Concern heeft nog producties in het geding gebracht en haar eis terzake van de reconventionele vordering met een bedrag van € 3.633,33 verminderd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Human Concern heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van Inholland zal afwijzen en - uitvoerbaar bij voorraad – haar vorderingen (zoals verminderd) zal toewijzen, met veroordeling van Inholland in de kosten van beide instanties, met rente.
Inholland heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Human Concern in de kosten van het hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje “feiten en omstandigheden in conventie en in reconventie” onder 1.1 tot en met 1.8 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Inholland is het bij- en nascholingsinstituut van Inholland Hogeschool. Human Concern is een zogenaamde tweedelijns ggz-instelling, die zich richt op de behandeling van eetstoornissen. In 2010 heeft Human Concern een overgang gemaakt van niet vergoede zorg naar tweedelijns ggz-instelling. Om in het kader van de DBC-systematiek vergoedbare uren te kunnen maken, dienden de bij Human Concern werkzame therapeuten ggz-agoog te zijn, zoals is vastgelegd in het CONO-beroepenschema. Inholland biedt een leergang ggz-agoog aan. Deze leergang overlapt deels met de interne opleiding van Human Concern. Partijen zijn in overleg getreden over een cursus op maat, die een aanvulling zou vormen op de interne opleiding van Inholland. Inholland heeft op 12 november 2010 een offerte voor een cursus op maat voor 15 medewerkers, met een studiebelasting van 150 uur en voor een totaalbedrag van € 32.700,- aan Human Concern gestuurd. Human Concern heeft deze offerte geaccepteerd. Inholland heeft Human Concern facturen gestuurd voor het totaalbedrag van € 32.700,-, waarvan € 10.000,- ondanks aanmaning en ingebrekestelling onbetaald is gebleven.
3.2.
Inholland vordert in deze procedure het onbetaald gebleven bedrag van Human Concern, met rente en kosten. Human Concern heeft harerzijds in reconventie een bedrag van € 48.700,- (de kosten van de opleiding en een bedrag van € 16.000,- dat zij aan een collega ggz-instelling heeft moeten terugbetalen) en schadevergoeding op te maken bij staat gevorderd. Zij beroept zich op wanprestatie en dwaling/onrechtmatige daad. Zij stelt dat de cursus waardeloos is gebleken omdat een therapeut die de cursus had afgerond alleen dan vergoede zorg kon verrichten als deze reeds beschikte over een hbo-opleiding sociaal pedagogische hulpverlening of maatschappelijk werk en dienstverlening. Volgens Human Concern is voor Inholland steeds duidelijk geweest wat zij met de cursus beoogde, heeft Inholland haar niet over het vereist zijn van een bepaalde vooropleiding ingelicht en is zij afgegaan – en heeft zij mogen afgaan – op onjuiste mededelingen van Inholland. Zij stelt dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de therapeuten, na afronding van de opleiding, als ggz-agoog in het DBC-systeem vergoedbare uren zouden kunnen maken.
3.3.
De rechtbank heeft de vordering van Inholland toegewezen en die van Human Concern afgewezen. Tegen deze beslissingen en de gronden waarop deze berusten, richt Human Concern zich in hoger beroep met zeven grieven. De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.4.
Inholland verwijt in haar memorie van antwoord Human Concern dat zij, onder meer door de gebruikte terminologie, verwarring creëert en onduidelijk is over haar oogmerk. Het hof deelt deze bedenking niet. De kern van het betoog van Human Concern – zoals dat hiervoor onder 3.2 verkort is weergegeven – is duidelijk. Inholland heeft de stellingen van Human Concern bestreden. Volgens Inholland was zij niet bekend met het oogmerk van Human Concern en zij heeft betwist dat dit deel uitmaakte van de overeenkomst. Inholland stelt zich op het standpunt dat het achteraf door Human Concern ontdekte feit dat aanvullende vereisten golden, voor risico van Human Concern dient te komen.
3.5.
Uit de in hoger beroep ter voorbereiding van het pleidooi als producties A1 en A7 overgelegde e-mailcorrespondentie (die voor wat productie A7 betreft ook in eerste aanleg door Human Concern zelf is overgelegd) komt het volgende naar voren.
Eind 2009/begin 2010 is tussen [C] (hierna: [C]), die destijds als zzp-er werkzaam was voor Hogeschool Inholland maar de organisatie van Human Concern van binnenuit kende, en Human Concern op initiatief van [C] gecorrespondeerd over een mogelijk ggz-agoog traject. Daarbij is met zoveel woorden aan de orde geweest dat dit traject ertoe zou moeten leiden dat de cursisten inpasbaar zouden zijn in het DBC-systeem.
Op 25 maart 2010 heeft [B] namens Human Concern per mail aan [C] (op een hotmailadres) gevraagd of zij inmiddels wat meer wist over de registratie voor GGZ-agoog en een “mogelijk aanbod van jullie kant” [C] heeft daarop gereageerd bij mail van 30 maart 2010 aan onder meer [B] en [A] van Human Concern. Zij berichtte dat haar collega’s en zij het niet eens waren geworden over de kosten voor een cursus. Volgens dit mailbericht wilde [D] (manager van Inholland) voor een opleidingstraject een te hoog bedrag neerleggen als offerteprijs. In een mailbericht van 12 juni 2010 aan [A] en [E] van Human Concern (hierna respectievelijk: [A] en [E]) heeft [C] een opzet voor een offerte gemaakt om de uren van trainers en de winst voor Inholland inzichtelijk te maken. In deze mail staat onder meer: “
De vakken, trainingen die genoemd staan per module is hetminimumwat erin moet zitten om een certificaat GGZagoog af te kunnen geven. De GGZagoog wordt nl. opgeleid om in de gehele psychiatrie te kunnen werken en op basis daarvan staat het ook in het Conoregister. Onderstaande is doorgesproken met [F] en toegezegd dat we het met dit minimum mogen doen.” Bij de correspondentie bevindt zich tevens de offerte van 12 november 2010 van de kant van [D] (Inholland Academy, accountmanager Pedagogiek), waarin onder meer staat: “
De volgende onderwijseenheden (OE) zijn op basis van het intakegesprek uitgezet, teneinde medewerkers van uw organisatie in staat te stellen de aantekening GGZagoog te verwerven.
3.6.
Bij de stukken bevindt zich voorts een interne mail van [F] (hierna: [F]) – in de antwoordakte in eerste aanleg van Inholland (onder 5) omschreven als coördinator differentiatieminor Agoog in de GGZ en uitvoerend docent - waarin deze het verloop van het traject beschrijft. In deze mail (die in eerste aanleg deels is geciteerd in de akte van 31 oktober 2012 van Human Concern) staat onder meer het volgende:

(…) cursusvraag kwam via oud student en medewerker pedagogiek [C] binnen. [C] werkte inmiddels bij Human Concern.
Human Concern richt zich op eetstoornissen. (…) HC is gemachtigd om dbc’s te openen en kan sinds de zomer op een reguliere manier in de gezondheidszorg werken. Medewerkers moeten wel een cono registratie hebben om te declareren.
[C] heeft samen met [D] het voor-traject gedaan omdat er een offerte moest komen. Er is uiteraard gekeken naar de achtergrond van de cursisten: opleidingsniveau, werkervaring, interne opleiding human concern – om vervolgens te bepalen welk deel uit het ggz-onderwijs nog in cursusvorm moest worden aangeboden.
Begin oktober 2010 bleek dat het tussen HC en [C] allemaal niet zo soepel liep en dat er voor de cursus die dat jaar nog moest starten nog helemaal niets geregeld was – ook het voorwerk van [C] hebben wij niet gezien.
[D] heeft mij gevraagd of ik samen met haar de draad wilde oppakken om een cursusaanbod voor HC vorm te geven. De cursus zou in november al moeten draaien…
Ik heb samen met [A] en de man van [A] (weet z’n naam niet meer) de cv’s bekeken van de cursisten (opleidingsniveau, werkervaring) en het interne opleidingsprogramma van HC bestudeerd. Dit programma ziet er goed en gedegen uit en is gebaseerd op dezelfde experientiele principes als de vaardigheidsleerlijn van pedagogiek. Ook is hier gecommuniceerd dat het getuigschrift of certificaat wat de cursisten ontvangen in combinatie met sph/mwd/pedagogiek of vergelijkbare opleiding / ervaring de mogelijkheid biedt om je als ggz agoog te laten registreren bij de bamw. Wij hebben dus gecheckt (voor die mensen die toen in oktober op de lijst stonden) of ze na het volgen van de inholland cursus voldoen aan de cooab competenties.
3.7.
Dat Human Concern het oogmerk heeft gehad dat haar therapeuten na het volgen van de opleiding van Inholland als ggz-agoog als bedoeld in het CONO-beroepenschema in het kader van het DBC-systeem betaalde werkzaamheden zouden kunnen verrichten, heeft zij overtuigend toegelicht en ligt tegen de achtergrond van haar overgang naar tweedelijns ggz-instelling ook voor de hand. Evenzeer voor de hand ligt dat zij dit met Inholland heeft besproken. Inholland heeft weliswaar bij pleidooi aangevoerd dat wetenschap van [C] (als verder niet met haar verbonden zzp-er) niet aan haar kan worden toegerekend, maar het hof acht onwaarschijnlijk dat dit oogmerk van Human Concern verder niet binnen de organisatie van Inholland aan de orde geweest. In dat verband geldt dat wetenschap van [F], die door Inholland als haar coordinator en docent is gepresenteerd, in dit opzicht wel als wetenschap van Inholland heeft te gelden. Dat het oogmerk van Human Concern voor [F] duidelijk is geweest, vindt bevestiging in de hiervoor geciteerde e-mail van [F]. Inholland heeft in haar antwoordakte in eerste aanleg betwist dat uit deze, voor intern gebruik geschreven, mail kan worden afgeleid dat Human Concern ervan mocht uitgaan dat haar therapeuten na het volgen van de cursus aan alle opleidingseisen voldeden om als ggz-agoog betaald werk te verrichten; dat Human Concern ervan mocht uitgaan dat haar therapeuten in dat geval aan de cooab competenties voldeden, is iets anders, aldus Inholland. Dit neemt echter niet weg, dat de noodzaak om over een “cono-registratie” te beschikken om te kunnen declareren op zichzelf kennelijk wel tussen partijen aan de orde is geweest.
3.8.
Het hof acht op basis van de inhoud van de mail van [F] en de inhoud van de offerte van 12 november 2010, in samenhang met die mail, voorshands bewezen dat Human Concern de offerte aldus mocht uitleggen dat daarmee een cursus werd aangeboden die na het succesvol afronden daarvan haar therapeuten in staat zou stellen als ggz-agoog binnen het DBC-systeem te declareren. Zij heeft er in de gegeven omstandigheden vanuit mogen gaan dat Inholland zich ervan bewust was dat dit was wat Human Concern voor ogen stond, dat bij Inholland de kennis aanwezig was om te bepalen wat nodig was om deze doelstelling te bereiken en dat Inholland haar erop zou attenderen als naast het volgen van de cursus nog andere vereisten, zoals op het punt van de vooropleiding, golden (dan wel haar er minstgenomen op zou attenderen dat zij dit zelf nog zou dienen na te gaan). In dit verband heeft Human Concern (memorie van grieven onder 1.3) - onder verwijzing naar een in eerste aanleg door Inholland overgelegd overzicht en door Inholland onbestreden - aangevoerd dat Inholland [F] heeft gepresenteerd als autoriteit op het gebied van zorgopleidingen en als iemand die thuis was in de toepasselijke wet- en regelgeving. Onder deze omstandigheden kan Inholland Human Concern niet met succes tegenwerpen dat Human Concern zelf nog nader onderzoek had behoren te doen. Opmerking verdient nog dat de destijds in omloop zijnde brochure en de website van de opleiding ggz-agoog van Inholland geen melding maakten van het vereiste van een bepaalde HBO-opleiding om binnen het CONO-schema te passen.
3.9.
Het vorenstaande wordt uiteraard anders als Inholland Human Concern erop heeft gewezen dat om aangemerkt te worden als ggz-agoog als bedoeld in het CONO- beroepenschema tevens nodig was dat de therapeuten over een bepaalde vooropleiding beschikten. In haar antwoordakte in eerste aanleg heeft Inholland aangevoerd (onder 6 en 33) dát dit is gebeurd; zij heeft gesteld dat [F] tijdens een gesprek in oktober 2010 Human Concern erop heeft geattendeerd dat een specifiek hbo-diploma is vereist om als ggz-agoog te kunnen tijdschrijven in het DBC-systeem. Inholland heeft haar stellingen in eerste aanleg met zoveel woorden in hoger beroep gehandhaafd (memorie van antwoord onder 7 en 77). Deze stelling van Inholland kan aan de orde komen in het kader van het te leveren tegenbewijs, waartoe het hof Inholland zal toelaten. Overigens ziet het hof in deze stelling de bevestiging van zijn uitgangspunt dat Inholland op de hoogte was van de vereisten waaraan een ggz-agoog in het CONO-beroepenschema moest voldoen.
3.10.
Inholland heeft bewijs van haar stellingen aangeboden. Zoals overwogen zal het hof haar toelaten tot tegenbewijs tegen de onder 3.8 als voorshands bewezen aangenomen stelling van Human Concern.
3.11.
Mocht Inholland niet slagen in dit tegenbewijs, dan leidt dit tot de conclusie dat Inholland wanprestatie heeft gepleegd. Human Concern heeft in dat geval niet gekregen wat zij op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Inholland heeft zich in eerste instantie nog beroepen op het ontbreken van een ingebrekestelling, maar nu nakoming in dit geval blijvend onmogelijk is, is een ingebrekestelling niet vereist. Indien Inholland niet slaagt in het tegenbewijs, kan tevens worden geconcludeerd dat Human Concern de overeenkomst is aangegaan onder invloed van dwaling. Het hof is in dat verband voorts van oordeel dat het handelen respectievelijk nalaten van Inholland dat tot de dwaling heeft geleid onzorgvuldig is in de zin van art. 6:162 BW.
3.12.
Met betrekking tot de gevolgen hiervan overweegt het hof reeds thans – bij wijze van voorlopig oordeel – alvast het volgende. Human Concern heeft haar vordering primair gebaseerd op wanprestatie en subsidiair op dwaling/onrechtmatige daad. Zij heeft aan de primaire grondslag echter geen vordering tot ontbinding gekoppeld. Dit brengt mee dat de rechtsgrond voor de betalingen intact blijft en geen ongedaanmakingsverplichtingen ontstaan. De op grond van de overeenkomst betaalde bedragen kunnen dan niet worden teruggevorderd en het nog te betalen bedrag blijft verschuldigd. Schade kan – voor zover deze in redelijkheid als gevolg van de wanprestatie aan Inholland kan worden toegerekend – in beginsel echter wel gevorderd worden. Daartoe zal een vergelijking moeten worden gemaakt tussen de situatie waarin Human Concern zou hebben verkeerd als deugdelijk zou zijn nagekomen en de situatie waarin zij is komen te verkeren toen dit niet het geval bleek te zijn. Verwijzing naar de schadestaatprocedure acht het hof hiervoor niet nodig, maar het debat hierover is nog niet uitgekristalliseerd. Zo zal Human Concern haar schade veel nauwkeuriger hebben te specificeren en te onderbouwen en zal zij moeten toelichten wat zij heeft gedaan om de schade zo beperkt mogelijk te houden. De schade die te maken heeft met de kosten van een collega ggz-instelling acht het hof in ieder geval vooralsnog in een te ver verwijderd verband staan met de aan Inholland verweten normschending. Inholland heeft een specifiek op Human Concern toegesneden cursus aangeboden en heeft er geen rekening mee hoeven te houden dat daar ook derden bij zouden worden betrokken. Indien Human Concern wenst dat het hof haar vordering op de subsidiaire grondslag beoordeelt geldt het volgende. De onrechtmatige daad bestaat in dat geval uit de onzorgvuldige informatieverstrekking door Inholland voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst. Om te bepalen welke schade hiervan het gevolg is geweest, dient te worden nagegaan wat de situatie zou zijn geweest als Human Concern wel van deugdelijke informatie was voorzien. Zij zou in dat geval de cursus niet hebben afgenomen ten behoeve van haar therapeuten die niet over de vereiste hbo-vooropleiding beschikten. De aan de cursus verbonden kosten zijn derhalve op de grondslag onrechtmatige daad een schadepost. Dat is niet het geval met de kosten die te maken hebben met het na afloop van de cursus niet-werkzaam kunnen zijn van haar therapeuten in het DBC-systeem. Dat zou, de onrechtmatige daad weggedacht, hoe dan ook niet hebben gekund. Voor de kosten met betrekking tot de andere ggz-instelling geldt hetzelfde als hiervoor overwogen.
3.13.
Mocht het hof na de getuigenverhoren tot de slotsom komen dat Inholland schadeplichtig is, zullen partijen de gelegenheid krijgen zich nog nader uit te laten over de kwestie van de schade. Zoals aangekondigd, zal het hof Inholland echter eerst toelaten tot het leveren van tegenbewijs. Mochten partijen daar de voorkeur aan geven, kunnen zij tevens – eenparig – verzoeken om een comparitie van partijen om te bezien of een minnelijke regeling in dit stadium tot de mogelijkheden behoort.

4.Beslissing

Het hof:
laat Inholland toe tot tegenbewijs van de voorshands als bewezen aangenomen stelling van Human Concern dat zij de offerte aldus mocht uitleggen dat daarmee een cursus werd aangeboden die na het succesvol afronden daarvan haar therapeuten in staat zou stellen als ggz-agoog binnen het DBC-systeem te declareren;
bepaalt dat, indien Inholland getuigen wil doen horen, een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. M.M.M. Tillema, daartoe tot raadsheer commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op een nader te bepalen dag en uur;
verwijst de zaak naar de rol van 14 oktober 2014 voor opgave door Inholland van de verhinderdata van partijen en de getuigen in de maanden november 2014 tot en met januari 2015;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.W.A. van Geloven, M.M.M. Tillema en D.J. Oranje en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 september 2014.