ECLI:NL:GHAMS:2014:4072
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoofdelijk medeaansprakelijkheid van bestuurders van een vereniging voor een geldleningsovereenkomst
In deze zaak gaat het om de hoofdelijkheid van bestuurders van een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid voor een door de vereniging aangegane geldlening. Appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], zijn in hoger beroep gekomen van een tussenvonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin werd geoordeeld dat de bestuurders niet hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schulden van de vereniging, omdat de overeenkomst niet onder het bereik van artikel 1:88 lid 1 BW viel. Het hof oordeelt echter anders en stelt vast dat de bestuurders zich hoofdelijk hebben verbonden tot nakoming van de verplichtingen van de vereniging uit hoofde van de geldleningsovereenkomst. De overeenkomst bevatte een bepaling over hoofdelijke aansprakelijkheid, en de bestuurders waren niet handelend in de normale uitoefening van hun beroep, waardoor de toestemming van hun echtgenotes vereist was. Het hof concludeert dat de echtgenotes de rechtshandeling buitengerechtelijk hebben vernietigd, waardoor de vordering van de geldverstrekker, [geïntimeerde], jegens de bestuurders niet kan worden toegewezen. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter, wijst de vordering van [geïntimeerde] af en veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten.