ECLI:NL:GHAMS:2014:4062

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2014
Publicatiedatum
2 oktober 2014
Zaaknummer
200.144.911
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot zekerheidsstelling proceskosten door in Iran gevestigde appellante

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 september 2014 uitspraak gedaan in een incidentele vordering tot zekerheidsstelling van proceskosten door Ghadir Petrochemical Company, een vennootschap naar Iraans recht, gevestigd te Teheran. Ghadir is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin haar vorderingen tegen ABN AMRO Bank N.V. waren afgewezen. ABN AMRO had gevorderd dat Ghadir zekerheid zou stellen voor de proceskosten in de hoofdzaak, die in eerste aanleg op € 11.648,50 waren begroot. Het hof oordeelde dat Ghadir, als in Iran gevestigde vennootschap, verplicht was om zekerheid te stellen voor de te verwachten proceskosten in hoger beroep, tenzij er uitzonderingen van toepassing waren. Het hof heeft vastgesteld dat er geen uitzonderingen van toepassing waren en heeft de vordering van ABN AMRO toegewezen. Ghadir werd verplicht om een bedrag van € 23.633,- te storten op de derdengeldrekening van een Nederlandse notaris of een andere tussen partijen overeen te komen derde. Het hof bepaalde dat deze zekerheid binnen acht weken na de uitspraak moest worden gesteld, op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak. De beslissing over de proceskosten van het incident werd aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven door Ghadir.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.144.911/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/532276/HA ZA 12-1501
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 september 2014
inzake
de vennootschap naar Iraans recht
GHADIR PETROCHEMICAL COMPANY,
gevestigd te Teheran (Iran),
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. F.W. Henstra te Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Ghadir en ABN genoemd.
Ghadir is bij dagvaarding van 17 maart 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2013, dat onder bovenvermeld zaak-/rolnummer is gewezen tussen Ghadir als eiseres en ABN als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- incidentele memorie tot zekerheidsstelling voor de proceskosten (ABN);
- memorie van antwoord in het incident met producties (Ghadir);
- akte (ABN);
- antwoordakte (Ghadir).
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
ABN heeft op de voet van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) na kennelijke wijziging van eis bij voormelde akte gevorderd dat Ghadir binnen zes weken na het te wijzen arrest in incident, zekerheid zal stellen voor de onbetaald gebleven proceskostenveroordeling in eerste aanleg met rente alsmede de - bij een bekrachtiging van het bestreden vonnis - te verwachten proceskostenveroordeling in hoger beroep met rente, ten bedrage van in totaal € 36.538,82, in de vorm van een bankgarantie bij een Nederlandse bank danwel een depotstorting onder een Nederlandse notaris of een andere tussen partijen overeen te komen derde, op straffe van niet-ontvankelijkverklaring van Ghadir in de hoofdzaak, een en ander met veroordeling van Ghadir in de proceskosten van het incident, uitvoerbaar bij voorraad.
Ghadir heeft geconcludeerd dat het hof de gevorderde zekerheidsstelling (primair) zal afwijzen, althans (subsidiair en voorwaardelijk) zal bepalen dat Ghadir de gevorderde zekerheid dient te stellen binnen drie maanden na het te wijzen arrest in incident, in de vorm van een depotstorting onder de stichting Derdengelden Advocaten Assist te Utrecht, althans (meer subsidiair) een Nederlandse notaris, een en ander met veroordeling van ABN in de proceskosten van het incident, uitvoerbaar bij voorraad.

2.Beoordeling

in het incident
2.1
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het
volgende. Ghadir heeft in eerste aanleg de betaling gevorderd van ABN van € 1.710.100,- met rente, schade en kosten, een en ander met veroordeling van ABN in de proceskosten. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Ghadir afgewezen, met veroordeling van Ghadir in de proceskosten, die zijn begroot op € 11.648,50.
2.2
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden
ingegaan.
2.3
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv dient degene die zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland bij een Nederlandse rechter een vordering instelt, op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan hij in die procedure veroordeeld zou kunnen worden.
2.4
Ghadir is bij het bestreden vonnis reeds veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg. De gevorderde zekerheidsstelling voor die proceskosten met rente betreffen derhalve geen kosten waarin Ghadir thans nog veroordeeld zou kunnen worden, zoals bedoeld in artikel 224 lid 1 Rv. De onderhavige incidentele vordering te dien aanzien wordt daarom afgewezen.
2.5
Ghadir is een in Iran gevestigde vennootschap, en is derhalve in beginsel gehouden zekerheid te stellen voor de bij een bekrachtiging van het bestreden vonnis te verwachten proceskostenveroordeling in hoger beroep, tenzij zich een van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen voordoet.
2.6
Gesteld noch gebleken is dat ten aanzien van Ghadir geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat op grond van een verdrag of een EG-verordening als bedoeld in artikel 224 lid 2 sub a. Evenmin is gesteld of gebleken dat tenuitvoerlegging of verhaal van de kosten op de voet van artikel 224 lid 2 sub b en c mogelijk zal zijn.
2.7
Dat door de verplichting tot het stellen van proceskostenzekerheid de effectieve toegang tot de Nederlandse rechter voor Ghadir wordt belemmerd als bedoeld in artikel 224 lid 2 onder d Rv, heeft Ghadir slechts betoogd in het kader van een door haar te stellen bankgarantie. Of deze stelling juist is, kan in het midden blijven omdat het hof, gelet op het te dier zake vervolgens door ABN bij akte ingenomen standpunt, geen zekerheid door middel van het stellen van een bankgarantie zal gelasten.
2.8
Uit het vorenstaande volgt dat de onderhavige incidentele vordering zal worden toegewezen als na te melden.
2.9
Het hof zal bepalen dat Ghadir zekerheid dient te stellen door een depotstorting op de derdengeldrekening van een Nederlandse notaris of de rekening van een andere tussen partijen nader overeen te komen derde. Met ABN is het hof van oordeel dat een depotstorting op, kort gezegd, de derdengeldrekening van de advocaat van Ghadir onvoldoende zekerheid biedt.
2.1
Het hof zal de hoogte van de gevorderde zekerheidsstelling bepalen op € 23.633,-, uitgaande van € 5.114,- aan verschotten, 4 salarispunten (conclusie in het incident, memorie van antwoord en pleidooi) op grond van een liquidatietarief van € 4.580,- per punt en € 199,- aan nakosten. De gevorderde wettelijke rente hierover zal worden afgewezen, omdat artikel 224 Rv daartoe geen grondslag biedt.
2.11
Anders dan Ghadir betoogt, acht het hof een termijn van acht weken na deze uitspraak voldoende om de hiervoor bedoelde zekerheid te stellen.
2.12
De beslissing over de proceskosten van dit incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.13.
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen het nemen van een memorie van grieven door Ghadir.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident
beveelt dat Ghadir aan ABN zekerheid stelt voor een bedrag van € 23.633,- ter zake van de proceskosten in hoger beroep waarin Ghadir veroordeeld zou kunnen worden;
bepaalt dat Ghadir voormelde zekerheid stelt in de vorm van een depotstorting op de derdengeldrekening van een Nederlandse notaris of de bankrekening van een andere tussen partijen nader overeen te komen derde;
bepaalt dat de zekerheid moet zijn gesteld binnen acht weken na de datum van deze uitspraak, derhalve uiterlijk op 11 november 2014, op straffe van niet-ontvankelijkheid van Ghadir in de hoofdzaak;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 28 oktober 2014 voor het nemen van een memorie van grieven door Ghadir;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.C. Toorman en W.J. van den Bergh en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 september 2014.